vrijdag 29 juli 2016

Huwelijksreis: op verkenning op het ongerepte Lombok

woensdag 27/07/2016
Nu onze verkenning van de Gili's erop zit, is de tijd gekomen om Lombok zelf te gaan exploreren! We ontbijten in alle vroegte op het terras van onze kamer-voor-één-nacht, hijsen de rugzakken op de rug en begeven ons door het nog slapende eilandje naar de haven van Gili Air. Daar hebben we afgesproken met een tourorganisator om 7:50, zodat we de ferry naar vasteland-Lombok van 8:00 kunnen nemen. Uiteraard komt de tourorganisator flink te laat, maar gelukkig is de ferry er ook met een halfuur vertraging - want wat had je dan gedacht. In het horizontale ochtendlicht stomen we over de nauwe zeestraat die Gili Air van Lombok scheidt. Rinjani, de monumentale vulkaan van noordelijk Lombok (met zijn 3726 meter de op één na grootste van Indonesië) steekt protserig boven de heuvels uit. Het is op zijn flanken dat onze eerste bestemming zal liggen.

Op het strand van Bangsal, Lombok staat al een man op ons te wachten. Hij neemt ons reservatiebewijsje van ons aan en leidt ons naar een kleine Datsun een eind verderop. We deponeren onze bagage, proppen onszelf op de achterbank en hij stuift ervandoor. Agus, stelt hij zichzelf voor, crazy driver. Hij lacht op een aanstekelijke manier die wat aan Johnny Depp's vertolking van Jack Sparrow doet denken - met een streepje olijke waanzin - en ramt zijn voet op de gaspedaal. Toeterend en slingerend scheuren we langs de noordkust van Lombok naar het oosten. Onderweg houden we een korte stop aan een lokaal marktje, waar Agus ons met veel enthousiasme en heel beperkt Engels wat probeert bij te brengen over de plaatselijke producten en gewoontes. Daarna scheuren we weer verder, eerst langs de kust, zigzaggend tussen scooters en vrachtwagens zonder ook maar een seconde de voet van de gaspedaal te halen, en dan rechtsaf en omhoog de bergen in. Rinjani rijst steeds hoger boven ons op, een machtig visioen van een berg. Opeens houden we halt, zomaar langs de kant van de weg, en het duurt even eer we begrijpen dat dit onze bestemming is. 'Zeker?' vragen we. 'Dit ziet er helemaal niet uit als...'
'Yes, is here. You see guy? Is your guide! I wait here.'
Een jonge knul staat ons vriendelijk glimlachend op te wachten. Hij stelt zich voor als Kade, en gaat ons voor een paadje af langs de bergflank. Aanvankelijk lopen we langs een bruisend watertje dat duidelijk is gekanaliseerd, maar wanneer dat in een tunnel verdwijnt, verandert het pad al snel in een smalle richel met een loodrechte rotswand aan de ene zijde, en een peilloze afgrond aan de andere. We kijken uit over een diepe kloof begroeid met hevig groene junglevegetatie. De geuren zijn er zoet en intens, de geluiden als uit een natuurdocumentaire. We horen geen auto's, geen machines, niets. Alleen wij en de jungle - en zo nu en dan een ander groepje toeristen natuurlijk. Na een kwartiertje stappen over een goed aangelegd pad komen we bij Sendang Gile, eem indrukwekkende waterval die zich in twee trappen van de rand van de kloof omlaag stort. Na de eerste duik van zeker 15 meter komt het water in een verborgen bassin terecht hoog boven ons hoofd, omringd door weelderige jungleplanten. Van daaruit stort het zich een tweede maal omlaag, klets de rotsen op, om zijn weg te vervolgen als een bruisend riviertje.

'You want see second waterfall?' vraagt Kade vriendelijk. Wij natuurlijk volmondig instemmen. Verder gaat het pad, dwars door de jungle en op plaatsen wadend door een ijskoud riviertje. We horen de waterval al een tijdje, maar toch is het een verrassing als de laatste struiken uiteen wijken en Tiu Kelep, de tweede waterval, zich in al zijn glorie toont. We zijn aan het eind van de kloof gekomen. Drie loodrechte wanden vol felgroene planten rijzen tientallen meters op. Een frisse mist hangt in de lucht, en van de klifrand 45 meter hoger stort zich een hagelwitte straal water omlaag, die met donderend geraas in een bassin vol ronde keien neerkomt. Van de middelste wand glippen nog talloze iets lagere, minder energieke watervallen omlaag, stuk voor stuk indrukwekkend genoeg, al vallen ze in het niet bij die ene machtige zuil van water die deze plek vorm heeft gegeven. Het is onaards mooi, ontzettend ongerept, en adembenemend in zijn oerkracht. We kleden ons uit tot we alleen nog zwemkledij aan hebben, en glibberen over de rotsen naar het bassin. IJskoude waterdruppeltjes stuiven ons in het gezicht, zetten zich neer op onze huid als dauw. Het is bibberen, maar wanneer we uiteindelijk de poel bereiken en uit de spray gaan staan, daalt een diepe innerlijke stilte over ons neer. Met het donderende geraas van de waterval vlakbij, de koude van het water waarin je tot je heupen bent ondergedompeld, de oerwoudgeluiden en de zinderende groenheid van het landschap waan je je, voor heel even, in een heel ander tijdperk. Een tijdperk waar de mens nog slechts een schuchtere bezoeker was, en de wereld nog in al zijn majesteit viel te ontdekken.

De terugtocht naar de wagen verloopt vlot, en om het toch wat spannender te maken, stelt Kade op zeker moment voor om in plaats van het pad via de watertunnel te lopen. Een deel van het water van de laatste waterval wordt immers afgeleid via kanaaltjes en tunnels naar de rijstvelden lager op de berg, en hij leidt ons via een van die tunnels de duisternis in. Het water staat ons op plaatsen tot aan de knieën en trekt ons ongeduldig mee, het plafond is laag en onregelmatig; en het is aardedonker. Behalve zo nu en dan, wanneer een gat in de wand opent en zonlicht, gefilterd door weelderige vegetatie, zachtjes naar binnen komt sijpelen. Eens we de tunnel verlaten hebben, begint Kade aan zijn vaak geoefende spelletje om fooi uit onze zakken te weken. Een aantal keer laat hij subtiel vallen hoe onwaardig hij is als gids, en dat hij hoopt dat we toch een béétje van de trip hebben genoten, een paar minuten later gevolgd door de melding dat hij het wel zou begrijpen dat we hem geen fooi gaven, als we vonden dat hij slecht werk had geleverd. Manipulatie ten top natuurlijk, maar we lachen het weg, en eenmaal terug bij de wagen glip ik hem gauw 20.000 Rp in de hand (twee briefjes van 10.000 op een rolletje zodat ik Cathy, die nogal zuinig is wat fooien betreft, kan wijsmaken dat ik maar 10.000 in totaal heb gegeven). Plots veranderd zijn gespeelde lijdzaamheid in een brede grijns. We lunchen iets op het terras van een warung vlakbij (toevallig net naast de parking, en toevallig is het Kade die ons hier bedient), en stappen terug de auto in voor onze volgende stop.

Pusuk Monkey Forest. Onze chauffeur had wat overreding nodig om ons langs hier te rijden, want het bos ligt hoog in een heuvellandschap terwijl ons hotel makkelijker bereikbaar is via de kustweg. Maar dit was wat we hadden afgesproken met zijn baas, en dan gaan we natuurlijk niet voor minder naar huis. We rijden eerst het hele eind terug langs de noordkust naar ons vertrekpunt, en slaan dan linksaf de slingerende maar vers aangelegde asfaltreep door de woeste heuvels (of lage bergen) op. Het Monkey Forest blijkt geen toeristisch uitgebate attractie te zijn, nog niet althans, maar de aapjes vind je zo: zodra de weg verzwolgen wordt door hoge, donkere bomen zie je de eerste verschijnen, hangend aan boomtakken of zomaar langs de weg, en op een stopplek in een bocht met uitzicht over een groen dal houden we halt. We halen de zakjes pinda's boven die we op tip van chauffeur Agus onderweg in een straatwinkeltje hebben gekocht. Voorzichtig, maant hij ons. Geef één nootje per keer, en houd het zakje zo ver mogelijk buiten hun bereik. Want als ze de kans zien, zijn ze met het zakje weg en laten ze jou met het nootje zitten. We doen onze best om zijn raad op te volgen, maar uiteindelijk wordt eerst Cathy een zakje uit de handen gerukt (tot groot plezier van ondergetekende), en amper een minuut later ikzelf ook (tot groot plezier van Cathy). Maar we hebben er nog heel wat, gelukkig. We leren voorzichtiger te zijn, klemmen het zakje hard tegen onze borst en steken nootjes uit naar de dieren, die ze met heel zachte handjes voorzichtig komen aannemen. Eens de regels zijn gesteld, zijn het schatjes.

We keren terug naar de auto, en terwijl het bos zich alweer voorbereid op de avond, snorren we ziggend en zaggend langs de andere kant van de heuvels weer omlaag, door de rustige buitenwijken van Lomboks hoofdstad Mataram heen, en terug de kustweg op. We rijden Senggigi binnen - geen echte stad, maar een keten van iets toeristischer straatjes en resorts aan de prachtige westkust van Lombok. Het is er verbazend proper, en wanneer de chauffeur afslaat en het domein van ons hotel op rijdt, denken we eerst dat hij verkeerd zit. Dit kan niet, dit ziet er véél te luxueus uit voor wat we maar hebben betaald. Maar de naam die op een grote stenen plaat in de kant prijkt is wel degelijk Kebun Villas & Resort. Bij de receptie komt een picolo de deur voor ons open doen, en twee jonge kerels tillen met zichtbare moeite maar zonder verpinken onze zware rugzakken uit de koffer. We melden ons aan - voelen ons in onze groezelige plunje toch een tikje ongepast in deze weelde - en na het welkomstdrankje begeleidt een joviale bell boy ons via een prachtig zwembad (24 uur per dag open), een volledig muurloos restaurant (hier zullen we morgen ontbijten), een reeks trappen en paden door een tropisch tuin en tot slot een 75 meter lang tweede zwembad (de langste infinity pool van Lombok naar een prachtige kamer. Ruim als een balzaal, en kraakproper. De badkamer is voor het eerst in weken een volledige badkamer, met een douche die in een aparte ruimte staat in plaats van een sproeikop vlakbij het toilet. Alles in de minibar is gratis, weet de bell boy ons nog met een grijns te vertellen, en als je handdoeken voor een van de zwembaden nodig hebt, bel gewoon naar de receptie. En dat doen we natuurlijk zodra de kerel verdwenen is. We nemen een duik bij de ondergaande zon, en nadien trekken we (iets deftiger) kleren aan en gaan we in Senggigi op verkenning. We dineren in de "top choice" volgens Lonely Planet, Square Restaurant op een kwartiertje stappen bij ons hotel vandaan, en eten er voor een absolute spotprijs een van de heerlijkste maaltijden van onze reis. Lombok staat op de rand van de toeristische explosie, en dat blijkt qua prijzen én qua ongereptheid precies het moment om deze smaragdgroene edelsteen te komen ontdekken.

donderdag 28/07/2016
Ontwaken in deze kamer is als de ogen openen op een doodnormale dag en plots beseffen dat je in het paradijs bent. We pakken onze spullen alvast samen en ontbijten bij het onderste zwembad - opnieuw in weelde ondanks de idioot lage prijs. We zouden graag een extra nacht zijn gebleven, maar het hotel is al volgeboekt, en dus besluiten we zoveel mogelijk van onze dag nog in Senggigi te spenderen en pas in de late namiddag naar onze volgende bestemming te trekken. We slenteren het stadje in en glippen aan de overkant van de straat met flamboyante air het poepsjieke domein van het Sheraton op. Picolo's buigen als een knipmes, meisjes in traditionele gewaden met bloemen in het haar zetten hun mooiste glimlach op en plaatsen de handen met de palmen tegen elkaar in een gebaar van verwelkoming. Ze weten natuurlijk niet dat we hier niet thuis horen. De tuin van de Sheraton is zo mogelijk nog mooier dan die van 'ons' hotel, en gaat naadloos over in een breed sneeuwwit strand aan een halvemaanvormige baai. We slenteren langs de waterkant, genietend van het uitzicht, en doen een terrasje met de voetjes in het zand. Terugkeren doen we langs de weg, waar we nog wat winkeltjes doen en uiteindelijk weer bij het hotel aankomen. Daar rekenen we af, we fiksen een taxi en stappen amper twee minuten later in. Op naar de volgende bestemming!

En die ligt aan de zuidkust van Lombok, hemelsbreed zo'n 50 km hier vandaan. De naam van het plaatsje is Kuta, maar verwar dat vooral niet met zijn naamgenoot op Bali. Kuta Bali is supertoeristisch en superdruk, terwijl Kuta Lombok een slaperig landbouwdorp lijkt dat tot verrassing van iedereen vlakbij de kust is gebouwd. Net als de rest van Lombok lijkt het alsof het toerisme echter eindelijk het bestaan van deze plek heeft ontdekt, en dus zijn er, vooral vanwege de excellente surfgolven langsheen deze kust, de eerste hotels en op westerlingen gerichte restaurants neergestreken. De wegen naar Kuta zijn nog maar pas aangelegd: een tweevakssnelweg die zomaar ergens buiten de hoofdstad begint en aan de rand van het slaperige Kuta eindigt en zonder overgang verandert in zanderige weggetjes en slecht geasfalteerde banen. Onderweg paseren we ook een splinternieuwe luchthaven in het verder lege hart van Lombok. Het is duidelijk: Lombok is qua infrastructuur helemaal klaar voor de toeristen, wat nu nog nodig is, zijn de hotelketens om ze te slapen te leggen. En dat is goed voor ons, want het betekent dat het eiland voorlopig nog heel ongerept is, zoals we gisteren hebben ontdekt. En zoals we ook hier in Kuta weer zullen leren.

Onze verblijfplaats in Kuta Lombok heet Honeybee Homestay, een zeer rudimentaire kamer met een badkamer zoals we er al vaker hebben gezien: een toilet in de ene hoek, en een douche (uitsluitend koud, ziltig water) in de andere. De kamer is niet bijzonder proper en om er te geraken moet je door een zandwegel laveren tussen roestbruine koeien en piepkleine, wild rondrennende kippen. Zwerfhonden vind je hier ook: zomaar liggend in het stof met hun tong naar buiten. De man die de boel beheert is echter erg vriendelijk, en zijn open glimlach maakt veel goed. Die namiddag zwerven we wat door het dorp, we dineren in Warung Bule (vrij vertaald "Bistro Bleekscheet") en keren lang na het invallen van de duisternis terug naar onze kamer. We slapen in onze sleepliners vannacht; want op het bed ligt alleen een matrasovertrek en een stel kussens - een geluk dat we ons materiaal bij hebben dus!

vrijdag 29/07/2016
Ik ben al vroeg wakker vanochtend, klevend van het zweet ondanks het flinterdunne doek waarin ik lag, en sluip bij het eerste licht naar buiten om op ons terras wat aan dit verslag te werken. Wanneer ook Cathy wakker is, ontbijten we (vrij povertjes) en huren we twee scooters. Ikzelf had bij aanvang behoorlijk wat schrik, vooral mijn legendarische onhandigheid in gedachten, maar na een uurtje ofzo langsheen de hobbelige kustweg naar het oosten begint de doodsangst plaats te ruimen voor voorzichtig plezier, en uiteindelijk zorgeloze uitbundigheid. Blijkbaar kan ik dit! En met de wind in je haar en een prachtig, onontgonnen landschap dat voorbij schuift is er weinig zaliger om te doen in de wereld.

De hobbelweg brengt ons langs witte stranden zonder ook maar een spoor van bebouwing, met rollende golven en hoge, dichtbegroeide heuvelruggen aan weerszijden. Enige sporen van menselijke beschaving zijn de weg, en hier en daar een stel sarongs waarop toeristen én locals liggen te dutten in de zon. Ter hoogte van Tanjung Aan staat een stel ietwat louche kerels middenop de weg en doen ons stoppen. Ze proberen ons te overtuigen onze brommers achter te laten en ons op het strand te ploffen ("yes yes, many tourists here!" Hoewel we er geen zien), maar dat zien we precies toch niet zitten. En dus keren we terug, om een eindje verder weer de weg naar de volgende baai af te slaan. We klimmen over volmaakte slingerwegen tegen weelderig begroeide flanken naar omhoog en suizen met ruisende oren langs de andere kant weer omlaag, met steeds een nieuwe baai die zich voor ons ontvouwt als een klein natuurwonder. Duizend schakeringen blauw omzoomd met een halve boog wit strand. Wanneer de kustweg ermee ophoudt slaan we resoluut af naar het oosten, en onze scooters dragen ons trouw tegen bruine heuvels op en tussen plantages waar bananen, koffie, cacao en rijst worden verbouwd. We doorkruisen dorpjes waar ze blijkbaar maar zelden westerlingen zien, en worden enthousiast toegeroepen. Kinderen zijn nog het meest gefascineerd. Ze kijken verrukt op en beginnen met hun kleine handjes te zwaaien en te roepen tot we terugroepen. Op gegeven moment rijden we minutenlang over een reep rafelig asfalt tussen de rijstvelden, terwijl een zee van tegenliggers ons passeert: honderden jongelingen in schooluniform die ons allemaal vol enthousiasme toe zwaaien en "hello mister!" of "What your name?" roepen.

Met behulp van Google Maps buigen we af naar het westen en uiteindelijk naar het zuiden, zodat we kort voor de middag weer op de weg naar Kuta zitten. Een eindje voor het dorp zelf houden we een korte stop in Sade, een klein dorpje van de lokale bevolking, waar we ons door een gids laten rondleiden. Allemaal zouden dit woonhuizen moeten zijn, met rieten daakjes en bamboe muren, maar het is wel heel gek dat elk van die huisjes vol hangt met sarongs die de bevolking (die volgens de gids alleen de lokale taal Sasak spreken) ons in verbazend rad Engels proberen aan te smeren. Vrouwtjes zitten zich aan een weefgetouw te vervelen tot we om de hoek verschijnen en beginnen dan plots nijverig te weven, om even na onze passage weer op te houden. Gek is dat. We slenteren door het dorpje terug naar de ingang, betalen de obligate fooi (de gids neemt het zonder bedanking aan en sloft weg) en stappen terug op de scooter.

Die middag lunchen we in een barretje in Kuta met zicht op de zee, maar ons avontuur zit er nog niet op. We nemen de scooter opnieuw langs de kust, ditmaal op naar het westen. Volgens Lonely Planet zou deze weg vol putten moeten zitten, maar blijkt dat dat sinds de publicatie (2013) allemaal netjes is opgelost. De weg is steil, dat zeker, maar hij is breed en in perfecte staat. Terwijl de zon begint te dalen rollen we door heuvels en valleien als een bootje over de golven. De zee speelt verstoppertje achter stukken oerbos en ronde kliffen, laat zich even in al haar glorie zien en glipt dan weer weg, verleidelijk als een bosnimf. Uiteindelijk vinden we op aanwijzing van Lonely Planet een smal zandweggetje naar XXXXXXXXX, waar we onze scooter voor 10.000 Rp per stuk achter laten op de parking en blootvoets naar het strand lopen. En wat een paradijs is dit. Er is wat bebouwing, goed, maar dat wordt meer dan goed  gemaakt door het fenomenale landschap. De baai is grillig gevormd, met tropisch begroeide heuvelruggen die diep in het water uitsteken en blauwig vervagen naar de horizon toe, onderling verbonden door halvemanen strand met daarachter glooiende heuvels. De zee is een schilderspalet in blauwtinten. Een klein gedeelte van het strand, dichtst bij de parking, is uitgerust met wat barretjes en een reep ligstoelen onder parasols, maar wij kiezen een plekje in het zand wat verderop om onze sarongs uit te spreiden. In het water spelen surfers op de aanrollende golven alsof ze speciaal voor ons een act opvoeren, en wij genieten als goden in Frankrijk. De zon zakt verder, het water verkleurt van cyaan naar marineblauw, en in precies het volmaakte licht komt plots een kudde buffels over het strand voorbij trekken. Het lijkt wel alsof ze het erom doen, alsof ze zomaar voor dit handvol bezoekers een kudde hebben opgetrommeld gewoon om langs te trekken, maar in werkelijkheid is dit gewoon de kortste weg voor de herder tussen de weiden en de nachtstal. Toeval leidt soms tot de mooiste momenten.

Wanneer de zon begint te flirten met de heuvelruggen, weten wij dat de tijd gekomen is om op te kramen. Opnieuw kiezen we ervoor om langs het binnenland om te rijden: iets langer, maar o zo mooi. Plantages, rijstvelden, stuifzandruggen en stille stukjes oerwoud bezaaid met enorme bemoste keien. We rijden Kuta binnen bij het laatste licht van de dag en rijden er zomaar voorbij, terug de weg op die we die middag zijn ingeslagen, en klimmen bij het laatste schemerlicht van de avond tegen een lange steile helling op, op naar een restaurantje genaamd Ashanti waar het volgens Lonely Planet verrukkelijk eten zou zijn. Ze hebben gelijk, zoals bijna altijd. En het uitzicht is geweldig: we hebben een plekje op het terras, waar zitzakken aan lage wrakhouten tafeltjes staan onder lichtbollen die wiegen in de wind. Voorbij de reling waaiert de baai van Kuta open, met diep beneden, verscholen tussen de bomen, de houten huisjes en speldenprikjes licht van het dorp zelf. Het licht valt weg, de duisternis werpt zich over de wereld heen, en wij nippen van ons glas bij een heerlijk bord Indonesische kookkunst.

zaterdag 30/07/2016
Na een plakkerige nacht en een karig ontbijt begeven Cathy en ik ons alweer naar de kust van dit prachtige land. Niet per scooter deze keer, maar gewoon zomaar te voet. We spreiden onze sarongs uit in de halfschaduw van wat bomen en doen de hele voormiddag niets dan luieren en af en toe eens afkoelen in het onmogelijk blauwe water. Wanneer we 's middags terug in onze homestay staan, gepakt en gezakt en met de taxi al voor de deur, probeert onze immer lachende gastheer ons schaamteloos een tweede keer te laten betalen voor de scooters. Er komt heel wat overredingskracht aan te pas, maar uiteindelijk primeert zijn onverschilligheid, en plots zonder glimlach wenst hij ons een fijne reis en keert hij ons de rug toe. Honeybee Homestay: waar je voor heel weinig geld heel weinig krijgt, en elke transactie moet vastleggen wil je niet bedrogen worden. Kom zeker eens naar Kuta! Maar overweeg toch maar een andere plek om te slapen.

De taxi brengt ons in een wip naar de luchthaven, en daar passeren we in een wip door de veiligheidscontrole. Niemand trekt zich iets aan van het blik chips of de halfvolle fles water in mijn handbagage, één man kijkt eens zijdelings naar mijn deo-spuitbus maar doet teken dat het oké is, en we zijn klaar voor onze volgende vlucht. Op naar Ubud in het hart van Bali, de laatste etappe van onze grote avontuurlijke huwelijksreis. Maar daarover lees je alles in het volgende reisverslag. XXXX-link-XXXX

donderdag 28 juli 2016

Huwelijksreis: zee-avonturen in Oost-Bali en de Gili's

vrijdag 22/07/2016
Onze laatste ochtend in het relaxe Lovina (of zoals Moreno en Patricia, een Nederlands koppel dat we hier ontmoetten, het omschreven: het Tsjernobyl van Bali) is aangebroken. We kramen op, ontbijten op ons gemakje en wachten tot de chauffeur die we gisteravond hebben gefikst ons komt oppikken. Op drie uur tijd snorren we in alle luxe langs de Noord-Balinese kuststrook naar het oosten, met aan het verre eind het plaatsje Amed. Onderweg houden we tweemaal kort halt in een ijdele poging om een Engelstalig boek te vinden, want ik zit intussen bijna zonder leesvoer. Een derde stop is op suggestie van de chauffeur, bij een eigenlijk bijzonder onopmerkelijke Hindoetempel waar we ons in traditionele klederdracht moeten hullen, een gids meekrijgen die niets uitlegt maar ons wel allerlei dingen verbiedt, en ons op het eind een formulier onder de neus duwt om een 'gift' te doen. Commissie? Geen idee, maar iemand is er alvast weer rijker van geworden.

Amed is een dorpje ver bij alles vandaan. Het ligt in een van de dorste streken van Bali, waardoor landbouw er moeilijk is, en haalde oorspronkelijk zijn enige beetje inkomen van de zoutwinning. Tot iemand ontdekte dat het water voor de kust krioelt van de vis, en daar het toeristisch potentieel in zag. Intussen hebben veel van de zoutpannetjes plaats geruimd voor homestays, en dat is niet tot Amed beperkt gebleven: de toeristische opleving gaat traag maar gestaag verder naar het zuiden, dorpje na dorpje, die vanwege de bron van die plotse weelde ook wel samen bekend staan als Amed. Het is nog steeds geen streek van weelde en overvloed, maar toerisme heeft er voor een keer een positieve invloed gehad - op het alomtegenwoordige afval langs de straatkant na dan.

Ons verblijf voor vannacht heet Tudes Homestay, en is alleen te herkennen aan een bordje met een pijl die naar een steegje van hoogstens een meter breed wijst. Een stel kleine meisjes springt meteen behulpzaam op ons af als ze ons zien uitstappen, en vertelt ons dat we het steegje moeten volgen tot aan het strand, en dan linksaf. We volgen hun aanwijzingen op de voet onder gekwetter à la ''what your name?'' en ''where you from?'', komen inderdaad op het strand terecht, en knipperen in het felle zonlicht dat ons overvalt. Voor ons ontvouwt zich een nieuwe zee, die zachtjes likt aan het strand met het geduld van eonen. We slaan linksaf, passeren de achterkant van een aantal woonhuizen en hotelletjes, en worden door de meisjes huppelend naar het juiste terras gewezen. Een man komt overeind van een strandbed en stelt zich voor, hij blijkt de eigenaar van Tudes Homestay te zijn. Hij wijst ons naar onze kamer, een van de twee die hij tegen de achterkant van zijn eigen huis heeft aangebouwd. Het is er ruim en licht - een beetje kaal misschien, maar dat kan helemaal geen kwaad: meer plek voor onze spullen. De badkamer is proper (wel geen warm water, maar wie maalt daar om bij deze hitte), en ons terras heeft twee stoelen, een tafeltje en een ligbed. Het is ook hier dat morgenvroeg ons ontbijt geserveerd zal worden. We gooien onze spullen af en trekken ons zwemplunje aan. Op suggestie van de eigenaar nemen we elk een set snorkelmateriaal en haasten we ons naar de lonkende zee.

Het schouwspel onder water zal niet het mooiste blijken van onze reis, maar het is een absolute openbaring. Je bent nog maar een paar meter van de kust en overal om je heen zwemt vis, van piepkleine elektrisch blauwe tot beesten groter dan je hoofd in alle kleuren die je je maar kan inbeelden. Een flink deel van de cast van Finding Nemo komt zich voorstellen, maar niet Nemo zelf, die zal nog even op zich laten wachten. Die avond laten we ons verwennen met een Balinese massage op het strand: achter ons het ruisen van de zee, voor ons de oergeluiden van de jungle, en overal om ons heen het snel veranderende licht van de zonsondergang. We dineren in een strandbarretje dat volledig uit bamboe is opgetrokken, en gaan lekker desserten een eind verderop, onder begeleiding van Chinees fluitspel en slagwerk, en de nachtelijke kreten van een grote, schichtige gekko.

zaterdag 23/07/2016
Na ons ontbijt op het terras - heerlijk! - trekken we gauw weer de snorkels aan voor een voormiddag verkenning onder de golven. We dobberen boven het rif, duiken tussen de gekste vormen van koraal en hebben een zeer griezelige, maar gelukkig korte aanvaring met een grote, bijzonder aggressieve vis. We zijn zomaar aan het rondzwemmen wanneer dat beest opeens op ons af stuift, zo groot als een flinke koekenpan en met loerende ogen en een gapende bek vol nagelscherpe tanden. Hij keert pas vlak voor onze neus om en zwemt weg, om meteen weer op ons af te stormen. Ik weet hem met flink wat moeite op afstand te houden met mijn zwemvliezen, en op gegeven ogenblik geeft hij zijn aanvalspogingen op. Later, terug veilig aan wal, laten we de eigenaar wat foto's van het beest zien, en hij vertelt doodleuk dat dit een blauwvintrekkervis is, een behoorlijk hitsig baasje. Duikers en snorkelaars zijn al meermaals flink toegetakeld door deze knaap.

Die middag trekken we gepakt en gezakt langs de kustweg naar het zuiden, op maar de haven waar we de fastboat naar onze volgende bestemming zullen nemen. De 'haven' blijkt weinig meer dan een kantoortje-annex-bistro te zijn, met daarachter een reep strand. Ons ticket zegt dat we om 13:00 stipt vertrekken, maar het zal tot 14:40 duren eer we eindelijk aan boord stappen. Iedereen lijkt zich vreselijk te haasten, en Cathy en ik denken dat dit weer een typisch staaltje van toeristiteit is (zoals aan boord van een vliegtuig gaan rechtstaan in de middengang zodra je geland bent), maar er blijkt wel degelijk een reden te zijn. De laatsten die aan boord gaan, krijgen immers geen zitje op de banken binnenin de buik van de fastboat, maar mogen achteraan plaatsnemen in de zon. Is dat zo erg dan? hoor ik je denken. Wel, nee. Niet zolang de boot stil ligt. We vertrekken, en al snel merken we dat de fastboat tegen alle verwachtingen in zijn naam niet gestolen heeft. Hij scheurt door het water de turkooizen baai uit. Zodra we op open water komen, begint hij te stampen op de aanrollende golven. Water spat aan weerszijden metershoog op, en door een lichte zijwind komt dat met bakken op het meisje in de stuurboord achterhoek terecht. Die is binnen een paar seconden volslagen doorweekt. Cathy en ik zitten in het midden, maar ook wij krijgen flink wat water te verwerken.

In de verte, aan stuurboordzijde, begint de schim van een nieuw eiland op te doemen. Donkere bergen klimmen boven de horizon, worden groener en feller naarmate we naderen. Dit is Lombok, weten we, het kleine zusje van Bali. Al een paar jaar wordt beweerd dat Lombok op het punt staat om toeristisch open te bloeien. Er zijn snelwegen aangelegd en grote lappen land zijn al verkocht aan ontwikkelaars, maar voorlopig is het er nog rustig, weinig toeristisch en ontzettend ongerept. Kanttekening: die termen hebben we ook horen gebruiken wanneer het ging over het mooie Amed, én over het iets minder indrukwekkende Madura. Dus voorlopig houden we ons hart nog vast.

Bestemming voor de komende dagen is nog niet Lombok zelf - wij koloniseren het eiland via een omwegje. Vanuit de noordwesthoek steekt namelijk een schiereiland naar voren, en in het verlengde daarvan springen drie piepkleine eilandjes bij Lombok vandaan: de Gili's. Het eilandje het dichtst bij ons op dit moment (het verst van vasteland-Lombok) heet Gili Trawangan. Het is het meest ontwikkeld, en dé bestemming voor wie al eens graag een feestje bouwt. Het tweede in rij heet Gili Meno - dit is nog hemels rustig (tegen het saaie af eigenlijk). Het derde, Gili Air, heeft de nodige faciliteiten zonder al te druk te zijn, en dat is waar wij gaan verblijven.

Aankomen op de Gili's is alweer een cultuurschok. Er rijden geen auto's, de wegen zijn bijna nergens verhard en er hangt een sfeertje van 'leven en laten leven'. De bebouwing langs de oostkust is vooral op toeristen gericht, maar ga je ook maar een beetje het binnenland in (alles is relatief, Gili Air is op zijn breedst zo'n anderhalve kilometer), dan kom je uit op kleine groepjes huizen opgetrokken uit bamboe en riet waar de locals wonen, overschaduwd door metershoge palmen. Onze verblijfplaats heet Bedolo Bungalows en bestaat uit een zestal huisjes met een dak als een omgekeerd schip, bestaande uit een ruime slaapkamer met een prachtig muggengaas-hemelbed en een badkamer die open is voor de elementen. Er is warm water in de douche (heerlijk) en zowaar zelfs een westers toilet! Die avond slenteren we naar het strand, we dineren er in een restaurantje met zicht op zee en wandelen onder de sterren weer naar huis.

zondag 24/07/2016
Stranddag! We ontbijten en reppen ons terug naar de kust. Daar huren we snorkelmateriaal en smijten we ons de zee in, en de hele dag doen we niets anders dan badderen, snorkelen, opdrogen en weer het water in. We dineren bij kaarslicht met de likkende golven vlakbij, en aan de overkant blinken de lichtjes van vasteland-Lombok lonkend. 

maandag 25/07/2016
Vandaag doen we het weer wat actiever. We nemen de ferry naar Gili Trawangan, waar we bij aankomst al meteen overvallen worden door de drukte. De straten lopen er vol blanke toeristen. Sommige te voet, andere op de fiets of in een koetsje voortgetrokken door paardjes die zo te zien niet al te best worden behandeld. De koetsmenner zit de hele tijd met een zweepje op hun flanken, en toetert er lustig op los. Het tuig van de arme dieren is behangen met belletjes die nog meer kabaal toevoegen aan de zo al overweldigende drukte. We ploegen een poosje door de chaos tussen strandbarretjes waar luide muziek uit komt schallen, maar het wordt ons al snel te veel. En dus lunchen we snel ergens (veel duurder dan op Gili Air) en huren we ons fietsen om aan de drukte te ontsnappen.

Gili Trawangan (kortweg Gili T voor toeristen die de moeite niet nemen het volledige woord uit het hoofd te leren) blijkt op gelijkaardige wijze in elkaar te zitten als Gili Air: een toeristisch ontwikkelde strook aan de oostkust, een binnenland bewoond door locals en een westkust die veel kalmer is, met hier en daar een terrasje voor wie nood heeft aan een (westers) drankje zonder het bijbehorende kabaal. Reden waarom deze kant van de eilanden minder ontwikkeld is: door zeestromingen en dergelijke bestaat de oostkant van elk van de Gili's uit koraalriffen die zich weelderig tot op grote diepte uitstrekken. Ideaal voor toeristen. De zeebodem aan de overzijde van elk eiland is veel vlakker en bestaat enkel uit zand, dat vaak begroeid is met donker zeegras. Mooi om naar te kijken, maar zwemmen is hier lastig, en voor snorkelaars of duikers is er helemaal niets te zien. En dus, voor wie graag eens weg is van de drukte en eerder strand dan zee opzoekt, is deze kant van de Gili's volmaakt.

dinsdag 26/07/2016
De wekker staat vroeg, en dat is om twee redenen. Eén: vandaag is onze laatste dag in dit hotel alweer! Normaal zouden we vandaag al naar Lombok vertrekken, maar er was nog één activiteit waar de Gili's om bekend staan die we zeker niet aan onze neus voorbij wilden laten gaan, en dus hebben we elders nog een nacht bijgeboekt... wat ons naadloos bij reden twee brengt: vandaag gaan we duiken!

De riffen waarvan ik al vertelde zijn namelijk het best te bezichtigen van dichtbij, en het merendeel ervan ligt toch net buiten bereik van de doorsnee snorkelaar. We worden om 9:00 verwacht bij duikschool Manta Dive. Aangezien geen van ons beiden een duikbrevet heeft (Cathy heeft wel jaren geleden als eens een duik gedaan onder begeleiding, ik ben volslagen maagd), krijgen we eerst in de voormiddag wat les, gevolgd door een duik in het sop in de namiddag.

De les bestaat uit een stel instructiefilmpjes die duidelijk vooral bedoeld zijn om ons te doordringen van het feit dat duiken risico's inhoudt, en dat het uiteindelijk als volleerd duiker de bedoeling zal zijn dat je voor je eigen veiligheid instaat. Daarna volgt de praktijkles in een zwembad. Onze leraar heet Sylvain en spreekt met een heel mooi Australisch-achtig accent, uiterst opmerkelijk voor een Fransman! Hij is sympathiek en doorspekt zijn uitleg met grapjes, wat waarschijnlijk bedoeld is om de zenuwen weg te halen. Dat lijkt echter niet nodig: het blijkt geweldig leuk! Zelfs de idiote oefeningetjes in het zwembad vind ik fantastisch. Wanneer de les erop zit, gaan we iets kleins eten in de buurt, en om 12:00 stipt staan we op het strand waar de boot voor ons eerste duikavontuur al aangemeerd ligt. De duikplek (Han's Reef) ligt amper een paar minuutjes varen verderop, net genoeg tijd om ons in onze uitmonstering te hijsen. De zon schittert op het diepblauwe water en de kust van Gili Air glijdt voorbij. We komen op bestemming, zetten de maskers op en ploffen op Syl's teken achterwaarts het water in. Eén, twee seconden is het wennen, maar dan stop ik mijn hoofd onder water en zie ik de tropische onderwaterwereld onder me open waaieren. Duizenden visjes groot en klein dobberen ongegeneerd rond de rotsen, koraal van felrood tot mosgroen glinstert tegen een achtergrond van het diepste blauw en gulden lichtstralen dansen over dat alles op het ritme van de golfslag. Syl doet teken en we volgen hem de diepte in. Het is aanpassen, natuurlijk. Onze uitrusting, onze benen en longen vormen samen een voertuig waar we nog maar pas mee hebben leren werken. Maar Syl is geduldig, de route is eenvoudig en het landschap fenomenaal. Deze keer zien we Nemo wél: schuilend in een toefje anemoon precies zoals de film ons leerde. We zien scholen van de wildste kleuren en de malste vormen. We stuiten op schildpadden die liggen te dutten in de luwte van een rotsblok op zo'n 10 meter diepte, en eentje die plots oprijst en naar de oppervlakte zwemt om lucht te happen als een enorme logge frisbee met flippers. Wanneer de duik erop zit, zijn we (en dan vooral ik) zo uitgelaten als wat. Dit was leuk, dit wil ik nog doen!! We nemen ons voor om eens thuis meteen duiklessen te gaan nemen.

woensdag 27 juli 2016

Huwelijksreis: uitblazen op Noord-Bali

dinsdag 19/07/2016
Nu we de vuurgoden van Java hebben getrotseerd, is de tijd gekomen om af te dalen naar de kust voor de volgende grote stap in onze rondreis. Totnogtoe hebben we van Indonesië alleen Java gezien (en een korte, zeer on-indrukwekkende uitstap naar Madura), maar nu steken we de grote plas over: we trekken naar Bali!

Het is vroeg in de ochtend en de natuur is nog bezig te bekomen van de nacht wanneer we terug aan de voet van Ijen verschijnen. We zijn de eersten. We lopen alvast naar ons busje, maar de chauffeur blijkt niet in de buurt. Cathy probeert de klink, en wat blijkt: de deuren zijn niet op slot! En dat met het hele hebben en houden van twaalf toeristen in de koffer. Veiligheid? Voornamelijk gebaseerd op vertrouwen blijkbaar. 

Wanneer iedereen er is, vertrekt het busje over hobbelige wegen naar het oosten. Net geen twee uur later zien we in de verte de glinsterende wateren van Straat Bali opdoemen, de zeestraat waarachter het gelijknamige eiland al ligt te zinderen in de zon. We worden vlakbij de ferryhaven gedeponeerd, zomaar ergens op de stoep, met de melding dat iemand ons straks zal komen oppikken voor de oversteek.

Straks is een rekbaar begrip in Indonesië. Wij weten dat al, maar sommige andere toeristen die hier worden gedeponeerd (op gegeven ogenblik zit er zeker veertig man) zitten te klagen en te jammeren. Dat heeft natuurlijk geen zin. Het verandert niets behalve je eigen humeur. Cathy vleit zich dus in het zonnetje, ik ga de winkeltjes in de buurt af op zoek naar een simkaart van een lokale provider. Met enig handen-en-voetenwerk slaag ik er uiteindelijk in om er een te bemachtigen: 9 GB voor de woekerprijs van 60.000 Rp (zo'n 4 EUR). Vanaf nu zijn we dus niet meer afhankelijk van krakkemikkige wifi-netwerken bij het uitstippelen van ons reistraject. Hoera! Beschaving!

Anderhalf uur later verschijnt dan eindelijk een man die ons weer op weg kan helpen. En zoals altijd is het ook nu weer plots haasten-vliegen-springen. We hijsen de rugzakken op, en worden met veel handgewapper naar de ferry geloodst. We kiezen een plaatsje op het passagiersdek en luisteren naar een Indonesische knul die wat staat uit te leggen in het middenpad. Aanvankelijk denken we dat het veiligheidsinstructies zijn, maar wanneer hij speelgoed begint rond te delen, beseffen we dat hij dingen staat te verkopen. Niemand hapt echter toe, hij laat zijn handlanger de spullen weer oppikken en sloffend keert hij terug naar zijn winkeltje achterin, waar hij loeiharde arabisch-klinkende muziek begint te spelen. Mokkend, neem ik aan. 

Maar Bali! Godallemachtig, wat is het mooi. Als een smaragdgroene edelsteen rijst het op uit een turkooizen zee. Vulkaankegels en geërodeerde bergpieken springen naar de hemel op, zonder uitzondering weelderig begroeid met tropisch regenwoud. Een klein stadje aan een prachtige baai verschijnt, we varen er heen, en leggen met een zachte bons aan. Wanneer we even later van boord gaan, hou ik even halt op de loopbrug - ceremonieel, met volle bewustzijn, zet ik mijn eerste stap op Balinese bodem. 

Uiteraard is wat volgt alweer een fase van gehaast en geren. We worden snelsnel naar de bushalte geleid, waar we verkeerd blijken te staan, gevolgd door een sukkeldrafje naar een andere halte waar rammelige kleine busjes (bemo's heten ze hier) toeterend staan te wachten. Iemand propt ons op een rood busje en we moeten hem maar geloven als hij zegt dat dit naar Lovina gaat, onze bestemming voor vandaag. De chauffeur bevestigt echter, en na nog enig oponthoud (waarbij we nog twee Italiaanse signorita's oppikken) vertrekken we in een wolk stof en zwarte uitlaatgassen. 

Het busje rijdt langs de noordkust van Bali naar het oosten, en ik besef dat elke meter die we nu afleggen, oostelijker is dan we ooit zijn geweest. Het landschap is ook geheel anders dan op Java. Het lijkt properder, beter onderhouden hier. de blikkerende koepels van moskeeën hebben plaats geruimd voor hindoe huistempeltjes, sommigen niet groter dan een stenen zuiltje met wat bloemenofferandes, andere heuse familietempels die een groot deel van de voortuin in beslag nemen. Zelfs de architectuur is anders. Niet die van de woonhuizen, maar wel de architectuur van monumenten en officiële gebouwen. Poorten zien er hier uit als zwaar geornamenteerde driedimensionale zuilen die iemand met een scherp mes middendoor heeft gesneden, en een eindje uit elkaar heeft gezet: drie zijden weelderig bewerkt, de vierde volmaakt vlak. een horizontale legbalk ontbreekt. Het is allemaal erg exotisch, erg nieuw, erg verfrissend. Nog voor we goed en wel van het busje zijn gestapt, beseffen we al dat we op een heel nieuwe plek zijn aangekomen.

Ons hotel voor de komende drie nachten heet Lovina Beach Cottages, en dat is een understatement. Het bestaat uit een stel prachtige kleine huisjes (met een kamer op het gelijkvloers en een op de eerste etage). Wij krijgen een kamer die op een tropische tuin uitkijkt, en op tien meter van een hemelsblauw zwembad en twintig meter van het strand. Toen ze het restaurant bouwden, zijn ze de muren vergeten, en dat is hemels, omdat je zo zicht hebt op al dit moois en er een lekker zuchtje wind staat onder het tropische hardhouten paviljoendak. De bediening is erg vriendelijk (maar quasi ongevoelig voor afpingelen, helaas!). En het mooiste van alles: we hebben dit stekje geboekt op de ferry hierheen, zomaar via het prima 3G-netwerk. De rest van de dag brengen we aan het zwembad door, afgewisseld met slenteren in het kleine maar gezellige wijkje om de hoek, dat bulkt van de leuke restaurantjes en winkeltjes.  

woensdag 20/07/2016
Woensdag rustdag. Dat is niet hoe de goede man daarboven het heeft bedoeld, maar wij vinden dat we dat wel hebben verdiend na al ons rondgeren van de afgelopen dagen. We doen de hele dag dus niets anders dan zwembad, strand, en cocktails. Verwacht echter niet te veel bij dat strand: het is prachtig om naar te kijken, maar het zand is grof en zwart (vulkanisch gesteente), en er ligt helaas weer redelijk wat afval langs de waterlijn. Ik begin me af te vragen of de vuilnisdienst in staking is, of stomweg nog niet is uitgevonden. We onderwerpen ons aan een heerlijke massage, eten verrukkelijk Thais, en kruipen uitgeput van de luiheid in ons prachtige bed.

donderdag 21/07/2016
Na het geluier van gisteren gaan we vandaag weer de actieve toer op. In principe hadden we gisteravond met een kapitein op het strand afgesproken om vanochtend in alle vroegte dolfijnen te gaan spotten, maar wanneer hij om zes uur 's ochtends op onze deur komt kloppen (ze hebben hier weinig gêne) is het aan het stortregenen, dus we nemen toch maar een 'rain check' en ploffen weer in bed. Twee uur later weten we ons alsnog aan de lakens te ontwurmen en onder het ontbijt zoeken we een fijn alternatief voor deze ietwat bewolkte dag. Eenmaal de plannen gemaakt regelen we bij de balie een chauffeur, die ons even later komt oppikken voor een dag vol verkenning.

Doel van vandaag: een rondrit door noordelijk Bali. De chauffeur lijkt de weg te kennen, het is natuurlijk niet de eerste keer dat hij dit doet. Het is wel de eerste keer dat hij zo laat vertrekt - normaal vertrekken toeristen voor dit soort verkenningsronde al rond acht uur in de ochtend. Dat betekent dat we overal wat later aankomen, en dat is prima, dan komen we overal wat na de grootste drukte aan. Eerste stop: de prachtige Gitgit-waterval. In een decor van tropische vegetatie stort een brede waterstraal zich van een rotswand 35 meter omlaag, om met donderend geraas op de rotsen beneden neer te storten. Er hangt een verfrissende nevel die dauwdruppeltjes op onze huid tovert en cameralenzen doet blozen. onderweg weer naar boven passeren we allerlei kraampjes, die alles van t-shirts over draagtassen tot schilderijen verkopen. Er zijn een paar prachtstukken bij, waaronder een verticaal schilderij van de waterval in de typische veelkleurige, haast pointillistische stijl van hier. Ik ben best geïnteresseerd, maar ze vragen te veel en het afpingelen lijkt niet te werken. Cathy heeft meer succes. Ze ziet een draagtas die ze wel mooi vindt, en krijgt te horen dat die 450.000 Rp kost. Dat is een bespottelijk hoge prijs en iedereen weet het, dus het spel van bod en tegenbod begint in ernst. Ze zakt wel, maar niet genoeg, en dus besluiten we uiteindelijk weg te wandelen. Maar dan. Terwijl we verder gaan, blijft het vrouwtje ons maar achterna roepen. Haar stem galmt door de kloof, en de prijzen die ze roept worden steeds lager. Ze komt ons zelfs achterna gelopen met de tas in de hand. Uiteindelijk, wanneer ze 50.000 Rp bereikt, stemmen we in. We kopen de tas voor 1/9 van de beginprijs, de grootste daling die we totnogtoe hebben meegemaakt.

Tijd voor de tweede stop! De chauffeur zit al te wachten, en brengt ons vrolijk vertellend naar Beratan, een stadje hogerop in de bergen aan de rand van een enorm kratermeer. Net als bij Ijen is deze caldera al millennia geleden uitgedoofd, en dus is de vegetatie er weelderig. Op de oever van het meer staat een Hindoetempel. Hij is niet superspectaculair, maar hij is wel leuk, en het fijne is dat de meeste religieus belangrijke gebouwen op een eilandje staan, zodat je er tenminste foto's van kan maken zonder drommen toeristen. Na dit bezoek brengt de chauffeur ons naar een restaurant, maar daar riekt het alweer naar commissie. De parking staat vol wagens waar chauffeurs in zitten te wachten, en het restaurant zelf zit vol blanke toeristen. Een blik op de kaart zet genoeg: het is verschrikkelijk duur hier. Dus gaan we gewoon weer naar buiten (tot verbijstering van de bediening!) en vragen de chauffeur ons naar een iets bescheidener stulpje te brengen. Uiteindelijk lunchen we in een restaurantje vlakbij, aan een tafeltje bij het raam vanwaar we uitzicht hebben op de tempel en het groenblauwe meer.

Derde stop vandaag: een educatieve koffieplantage. Niet groot, maar de gids is een heel vriendelijke dame die ons ontzettend veel uitleg geeft. Geheel vrijblijvend is een terrasje vlakbij, waar we een lekkere kraakverse koffie bestellen. Ik kies een *kopi luwak*, een koffie gemaakt van bonen die eerst door een civetkat is opgesmuld en nadien - pardon my French - is uitgekakt. Het klinkt vies, maar het is blijkbaar de duurste en meest prestigieuze koffie ter wereld. Jammie!

De zon is al aardig aan het zakken op moment dat we bij de vierde stop aankomen: de thermale baden van Munduk. Heet water uit de onderbuik van het vulkaan gebied borrelt hier op, en wordt door stenen kanaaltjes naar een complex van bassins geleid, waar het via gebeeldhouwde leeuwenkoppen naar buiten komt spuiten. Het is er erg rustig - zo rustig dat de wacht bij de toegang al is verdwenen en er enkel nog een handjevol locals te vinden zijn. We kleden ons gauw om, en zakken in het heerlijke water. Terwijl we zitten te poedelen (onder een koor van "mister, where you from?What's your name?") werpt de zon zich als een kanonskogel naar de horizon, zo snel dat je haast een knal verwacht. De duisternis stort zich over ons heen, en plots bevinden we ons in een enorme badkuip met een stel nieuwsgierige Indonesiërs te midden de jungle, waar nachtelijke oergeluiden uit weerklinken. Wat een zaligheid.

Onze dag zit er nog niet helemaal op, we hebben nog één laatste stop te gaan. Samen met de chauffeur en zijn schoonzus (die heeft hij onderweg opgepikt) beklimmen we in de tropische nacht de trappen van een boeddhistische tempel. Er is haast geen licht, maar daar weten de lampjes van onze telefoons wel raad mee, en er is op ons vieren na niemand. Boven ons welft zich een koepel met miljoenen hevig stralende sterren. Het hoeft niet gezegd: het is een magische afsluiter van een magische dag.

maandag 25 juli 2016

Huwelijksreis: tophoppen tussen de vulkanen deel 2: Ijen

maandag 18/07/2016
0:30. Een harpgeluid wurmt en wriemelt zich een weg in onze dromen. Het klinkt van ver en even proberen we het te negeren, maar het wordt steeds opdringeriger, steeds luider. De wekker! beseffen we, en met een ruk vliegen we overeind.

Halfeen. Dertig minuten na middernacht. Zijn wij verdorie gek geworden? We stommelen als zombies door de slaapkamer, poetsen onze tanden, pakken onze spullen samen en sloffen naar het restaurant. Daar zijn al wat mensen in de weer. We krijgen een papieren zakje in de hand geduwd dat ons ontbijt moet voorstellen. Het is minder sjofel dan gisteren, maar het scheelt niet veel: twee sneetjes brood, een botertje, een zakje chocoladehagelslag dat net in mijn holle tand past en een hardgekookt ei. Een feestmaal voor een mier. Op dit moment doet het er natuurlijk niet toe, we zijn totaal niet hongerig, maar we weten dat we wel wat voor de boeg hebben, dus wat calorietjes innemen kan wel helpen. En dus lurken we wat tassen koffie en thee naar binnen (die zijn gelukkig à volonté), en doen we ons best om wat van het ontbijt te knabbelen.

Het busje vertrekt zodra al onze bagage is in- en opgeladen. We trekken door de nachtelijke duisternis over de bodem van het weelderig begroeide Ijenplateau. Overal om ons heen rijzen vulkanen van de bodem van deze uitgestorven caldera op, maar zij zijn nog verscholen in het donker. Het busje wentelt zich een weg tussen koffieplantages en oerwoud, en uiteindelijk zien we lichtjes opdoemen: een parking en een paar gebouwen. We stappen uit, nemen onze spullen en gaan op weg.

Ijen is een oude vulkaan, althans naar menselijke maatstaven. Hij is vrij actief, maar vooral in de vorm van continue gasuitstoot, voornamelijk zwavel. De zwavel wordt in grote, gele vlekken afgezet in de krater, waar hij voortdurend door mijnwerkers in grote brokken wordt gehakt en met manden de berg af gedragen. Verderop in de keten zal de zwavel verwerkt worden in meststoffen, medicijnen, cosmetica, ... De mannen aan het werk zien is op zich al een heel schouwspel - grote namen als IMAX en BBC hebben er al documentaires en zelfs een film over gemaakt - maar het verklaart niet waarom we zo godsonmogelijk vroeg zijn opgestaan. Waarom we dat deden, krijg je straks te horen.

Het pad dat we volgen is breed, glibberig en steil. Ik vraag me meermaals af hoe de mijnwerkers hierlangs veilig afdalen met hun manden van 80 tot 100 kg. We zwoegen ons in de duisternis naar omhoog. Halverwege is een huisje gebouwd uit golfplaat en bamboe. Ze verkopen er frisdrank en snoepgoed. We kopen elk een flesje zoetigheid om onze suikerreserves aan te vullen na dat uitbundige ontbijt en zetten de klim verder. De zon is nog in geen velden of wegen te bekennen wanneer we de eerste zwavelwolken bereiken. De stank en het bijtend effect zijn heel wat sterker hier dan gisterochtend bovenop Bromo. Onze ogen gaan prikken, onze keel brandt - prettig is anders. We proberen het een tijdje vol te houden, maar wanneer we bij een gids komen die gasmaskers verhuurt, geven we toe. We willen best het schouwspel zien, maar longschade hebben we daar niet voor over. Aanvankelijk voelen we ons een beetje belachelijk met de maskers, maar al gauw blijkt iedereen op het pad er een te hebben - iedereen behalve de mijnbouwers.

We bereiken de kraterrand van Ijen, en nog steeds is het pikdonker. Achter ons glinsteren de vulkanen van dit prachtige land in het zilveren maanlicht, maar voor ons - onder ons - gaapt de zwarte leegte van Kawah Ijen. De krater der kraters. Nee wacht, er is wel degelijk licht te zien! Een dun streepje lichtpuntjes zigzagt de kraterwand af, wordt steeds dunner, en verdwijnt tot slot volledig achter een rotswand. Dit zijn de toeristen die ons al zijn voorgegaan. We beginnen aan de afdaling. Het pad brengt ons langs rotsblokken en grindvlakken naar beneden, steeds dieper, steeds dichter bij de bron van de zwavelstank. We worden ons vaag bewust van een grote vlakte in de diepte: het kratermeer van Ijen. Bij daglicht is het turkoois van kleur, prachtig in contrast met de roestgekleurde bergen, maar het is niet om in te zwemmen. De pH-waarde van het water is 0.5, bijtender dus dan accuzuur. Een plonsje zou wellicht je laatste daad zijn. Op dit moment is het meer nog onzichtbaar, afgezien van een vage rimpeling waar de maan erover veegt. Naarmate we dalen, wordt echter allengs een ander, veel spookachtiger licht zichtbaar. Niet ver van de oever van dat dodelijke meer zien we een blauw lichtje. Wanneer we er aankomen, blijkt het te bestaan uit metershoge blauwe vlammen die uit barsten in het gesteente opstijgen: zwavelgassen van wel 600'C die bij contact met de lucht spontaan ontbranden. Dit is de ware attractie van Ijen, het blu fayer waar de gidsen over spreken, de reden waarom we bij nacht en ontij deze vulkaan beklommen. Het is prachtig. En vlakbij zien we de mijnbouwers met pikhouwelen en ijzeren pieken in de weer bij een plek waar nieuwe zwavel is afgezet. Kersverse zwavel uit de buik van de aarde is bloedrood - bij afkoelen verandert ze in fel geel. De mannen hakken brokken uit, stapelen die in manden en tillen die met een draagstok op de schouders, en dat allemaal met enkel een doekje voor de mond. Ik zie er zelfs een die gewoon een sigaret aan het roken is.

Wanneer we het schouwspel hebben gezien, trekken we langzaam weer naar boven. De lucht is eindelijk lichter beginnen kleuren nu - de zonsopgang is niet ver meer. We klimmen naar de kraterrand en zien hoe het zwavelzuurmeer uit de duisternis opdoemt in al zijn dodelijke pracht. Nog terwijl de zon haar eerste stralen over de wereld veegt, zijn wij alweer aan de afdaling begonnen. De wereld om ons heen is ontwaakt, een fenomenaal vogelorkest stijgt uit het oerwoud op. Uit de dalen tussen de vulkanen begint een dik mistpakket op te rijzen, aangevuld met de bijtende zwavelwolk uit de Kawah Ijen. Alles om ons heen is groen en weelderig. Het voelt een beetje alsof we als Orpheus uit de onderwereld zijn ontsnapt, maar anders dan Orpheus heb ik geen schroom om achterom te kijken: met mijn Eurydice durf ik alle goden van de onderwereld aan.

woensdag 20 juli 2016

Huwelijksreis: tophoppen tussen de vulkanen deel 1: Bromo

zondag 17/07/2016
Cemoro Lawang. Een dorpje genesteld op de rand van de ontzaglijke Tengger-krater, het oeroude restant van een vulkaan die in eeuwen lang vervlogen uit elkaar is gespat. Aan de ene kant de weelderig groene flanken bedekt met oerwouden en rijstterassen, aan de andere de krater zelf, de bodem bestaand uit zwart zand en vulkaanassen. Het lijkt er vredig nu, maar dat is schijn, want in het midden van de enorme krater zijn intussen alweer verschillende kleinere vulkaankegels beginnen oprijzen. Niet de grootste, maar wel met voorsprong de actiefste is Bromo, dé attractie in de omgeving.


Niet dat wij hem vandaag nog te zien krijgen: het is allang donker wanneer we in Cemoro Lawang aankomen. Ons hotel is basic, maar vergeleken bij onze ervaring van de afgelopen dagen is het een paradijsje. Oké, het toilet staat om onbekende reden op een verhoog van een meter. Oké, er is geen douchegordijn. Maar wie maalt daar om: er is een douche! Een mens leert blij te zijn met eenvoudige dingen. Wat er niet is, is een restaurant, en dus trekken we weer de straat op, naar de nabijgelegen hostel Lava View. Daar zitten wat mensen gezellig rond tafeltjes te keuvelen, vooral Europeanen zo te zien, en daaronder ook tot onze verbazing de Fransen van ons luchthaven-avontuur in Surabaya! We praten wat bij, maar niet te lang, want de wekker staat morgen heel erg vroeg.

3:00 's ochtends: dat is wanneer we onzacht uit de slaap worden gerukt. We stommelen suf van de slaap rond, nemen een zalige douche, en slagen erin om 3:30 stipt beneden te staan. Daar staat al een jeep te ronken in de duisternis. Hij ziet er heel wat vinniger uit dan het krakkemikkige busje dat ons gisteravond van Probolinggo hierheen heeft gebracht, en dat mag ook wel, want de toch die we voor ons hebben is behoorlijk stevig. We scheuren er vandoor, de duisternis in. De slapende huizen van Cemoro Lawang ruimen plaats voor wildernis, en het pad wordt al snel steiler. We zijn niet de enigen, beginnen we te merken. Meer en meer jeeps voegen in, tot we een lange, ronkende colonne zijn naar de top van de Penanjakan, het hoogste punt in de kraterrand van de enorme, allang gedoofde Tengger. Want dit is waar het allemaal om draait. Vanop deze top heb je fenomenaal uitzicht over die uitgedoofde krater - over zijn groene buitenflanken en zijn levenloze binnenkant, en over de drie jonge, maar al te levende vulkanen die uit de assen zijn opgerezen. Het is er mooi op elk moment van de dag, maar met voorsprong het mooist is het er bij zonsopgang, wanneer de eerste stralen zonlicht over de horizon schieten en de vulkanen oud en jong in een zinderende gloed zetten. Dat is waarom we nu door de duisternis naar de top scheuren, dat is waarom we vanochtend zo vroeg zijn opgestaan.

Naarmate we klimmen, begint echter duidelijk te worden dat het weer niet bepaald meezit. Al onze hele reis lang horen we dat het klimaat raar doet dit jaar: te vochtig in Jogja, te heet in Madura, en nu, van onze jeepchauffeur: te bewolkt rond Bromo. Dat gebeurt uiterst zelden, en zeker niet op dit uur of deze tijd van het jaar (het droge seizoen). Het begint zelfs eerste te druppelen, en na een tijdje zowaar zonder veel enthousiasme te regenen.

De colonne valt stil een eindje onder de top, en vanaf hier moeten we te voet verder. We banen ons een weg door geparkeerde jeeps en regengevulde duisternis, steeds hoger, terwijl de mensenmassa om ons heen steeds dichter wordt. We zijn beslist niet de enigen die onderweg zijn naar het uitzichtspunt. Wanneer we daar uiteindelijk aankomen iets voor vijven, merken we dat de hele top al vol mensen staat: mensen die zich staan te verdringen bij de balustrade, mensen die doelloos rondslenteren, en een grote groep mensen die probeert te schuilen onder een pagodedak op vier poten. Er zijn er zoveel dat die aan de kant uiteindelijk toch in de regen staan. Is dit waar we nog een halfuur gaan moeten wachten?

En dan schiet me iets te binnen. De Fransen hadden me iets verteld over een tweede uitzichtspunt, een eindje onder de top. Een plek die maar weinig toeristen kennen. Het is er iets minder spectaculair (je kan wel de krater zelf bewonderen, maar niet het landschap aan de andere kant), maar hierboven gaan we toch niets te zien krijgen. En dus haasten we ons de berg weer af, zigzaggend tussen de laatste klimmende toeristen, tussen kriskras geparkeerd staande jeeps en tussen locals die zich met de moto een weg naar boven banen, soms zelfs zonder verlichting, zodat je ze pas op het laatste moment uit de regen ziet opdoemen. We slagen erin de laatste jeeps achter ons te laten en gewapend met niets dan Google Maps dalen we verder af, tot we langs een local komen die bij een smal paadje staat dat zich de helling op slingert. 
'Excuse me sir,' vraag ik, 'is this the way to the other viewpoint?' De Fransen waren vergeten me een naam mee te geven.
'Kingkong Hill? Yeeees,' zegt hij vriendelijk. Hij toont ons de weg. Een tijdje ben ik achterdochtig, denk ik dat hij ons de wildernis in leidt om ons te overvallen of - minder erg - ons begeleid om straks om een fooi te vragen, maar ik heb de vriendelijkheid van Javanen alweer onderschat. Hij voelt mijn achterdocht, en dus laat hij ons vlak voordat we het uitzichtspunt bereiken met een brede glimlach achter. 'Kingkong Hill, zegt-ie, wijzend in de mist. 'Right there.'

We bedanken hem en ploeteren verder. Het regent nog steeds, maar minder hevig nu. We volgen het pad nog een tiental meter, tussen vegetatie kleurloos in de eerste ochtendschemer, en zien een rotswand opdoemen aan onze rechterzijde. Het pad verbreed, de vegetatie valt weg, en voor ons ontvouwt zich een plateau met balustrade dat uitkijkt op de immense leegte. Al wat we zien is mist, maar iets zegt ons dat voorbij die balustrade een peilloze diepte ligt, met ver beneden de Tengger en zijn drie machtige kinderen. En de Fransen? Die bleken gelijk te hebben. Het was hier heel wat minder druk dan hoger.


Ik kijk op mijn klok: twintig na vijf. Binnen tien minuten zou de zon moeten opkomen. Daar ziet het ook naar uit, de mist begint aardig licht te kleuren. We wachten, maar onze hoop wordt steeds geringer, tot we een kwartier later moeten accepteren dat we het gemist hebben. Tijd om met hangende pootjes terug te keren naar de jeep.

Maar de Tengger is nog niet klaar met ons. We gaan nog even bij het meest vooruitstekende puntje van het plateau langs, en daar merken we dat er iets aan het gebeuren is. De mist wervelt, en donkerder vlekken worden zichtbaar in de vormeloze witheid. Een gelige vlek verschijnt en verdwijnt waar de zon zou moeten zijn. Een windvlaag in de diepte, en opeens, onaangekondigd, waaiert een breed gat open, als een gordijn die even wordt opzijgetrokken. Heel ver beneden ons doemen de huisjes van Cemoro Lawang op, klein als zandkorrels in een veld van zinderend groen, opklimmend naar de scherpe rand van de Tengger. Voorbij die rand: een diepe afgrond, en de intense zwartheid van vulkanisch gesteente. We staren naar het schouwspel, twee, drie hartslagen lang, en dan doet een nieuwe windvlaag de mist weer dichttrekken. Alsof Kingkong Hill ons heel even wilde belonen voor onze komst, maar het belangrijkste nog verborgen houdt.

Maar dat is geen probleem, want de vulkanen zelf krijgen we nog te zien! We keren terug naar de jeep, en die brengt ons hotsend en botsend weer naar beneden, en dan via een reeks haarspeldbochten tot op de bodem van de Tengger. En naarmate we dalen wordt de zichtbaarheid groter, alsof we door de onderzijde van het wolkendek komen geprikt. Voor ons uit ontvouwt zich een naargeestig landschap: een grote vlakte van zwart zand en vulkaanas, met hier en daar een toefje grijzig gras. Er hangt iets in de lucht dat we zo gauw niet weten te plaatsen, een geluid als van ver onweer, en een geur van... zwavel? Het is te zwak om het te kunnen plaatsen, maar het is een veilige gok. De mist is nog steeds te hevig om ver te kunnen kijken, dus is het een verrassing voor iedereen wanneer plots een groene, fel gerimpelde en geplooide flank uit de zandvlakte komt oprijzen. Het blijkt een konische vulkaan te zijn. 'Bromo?' Vraagt iedereen hoopvol, maar de chauffeur schudt glimlachend het hoofd. Dit is de Batok, de grotere, maar slapende broer van Bromo. De flanken ervan zijn begroeid, wat erop wijst dat hij al een hele poos niet meer is uitgebarsten. Maar de berg erachter, breder en lager, heeft flanken die grijs en bruinig zien, alsof iemand een pak modder heeft neergekwakt. Die indruk blijft naarmate we dichter komen. Diepe voren lopen langs de flanken omlaag, uitgesleten door regenwater ongehinderd door vegetatie. Het geluid van onweer wordt sterker, hoewel de wolken boven ons hoofd steeds dunner worden, met hier en daar zelfs al wat blauw. De grootste wolk hangt boven de top van... Nee, ze komt uit de top van deze modderberg! 
'Dát is Bromo, wijst de chauffeur, en alsof om zijn woorden kracht bij te zetten, komt hij stuivend tot stilstand. We stappen uit, en krijgen te horen dat we de rest van de afstand moeten wandelen. Het lijkt dichtbij. Iemand heeft langs het pad een speelgoedtempeltje achtergelaten, merken we. Het duurt een paar tellen eer we beseffen dat dit geen speelgoed is, maar een indrukwekkende hindoetempel op ware grootte. Plots lijkt de Bromo erachter heel wat indrukwekkender. Schaal en verhoudingen zijn moeilijk te bevatten op deze plek.


De tempel is waar de lokale bevolking de zege van de vulkaan komt afsmeken. Hij ligt er ietwat sjofel bij, de doorgaans felle kleuren verdoft door de alomtegenwoordige assen. We bewonderen hem terwijl we er langs lopen, maar willen op dit moment geen kostbare tijd verliezen, dus lopen we meteen verder, door de Zandzee (zoals de lokale bevolking het hier noemt) naar de voet van de Bromo, en dan omhoog, tot we in de krater kunnen kijken.
De beklimming over het modderige pad blijkt pittiger dan verwacht, zeker op een nuchtere maag. Locals proberen ons te vermurwen om de tocht op de rug van een paard te maken, maar daar passen we voor. We kopen wel wat zoetigheid en een flesje drinken bij een kraampje. Veel te duur natuurlijk, maar je kan nu eenmaal niet even de berg af. Terwijl we klimmen, wordt het geluid van onweer steeds sterker, maar er lijkt iets niet te kloppen. We beseffen pas wat er aan de hand is wanneer we na een lange klim de kraterrand bereiken, en duidelijk wordt dat het geluid niet van boven ons komt, maar uit de diepte. Een windvlaag slaat ons in het gezicht, en we voelen de impact van asdeeltjes en de bijtende geur van zwavel. Meteen beginnen onze ogen te branden. We schuifelen langs de kraterrand zijwaarts - achter ons de diepte van de flank, voor ons de diepte van de gapende muil van de vulkaan. Pas wanneer de rookwolk is verdwenen, wagen we het in de krater te kijken. Grijze flanken glijden af naar het donkere hart, waar het gebulder en geknetter uit het hart van de aarde hoorbaar is. Grote witte wolken bollen op als ontzaglijke bloemkolen en stijgen loodrecht op, alvorens door de wind te worden gegrepen en afgedreven. Het is een onbeschrijflijk  schouwspel, ook al krijgen we geen lava te zien. En dat is misschien maar goed ook, want Bromo kan aardig venijnig uit de hoek komen. De voorbije jaren is hij verschillende malen hevig uitgebarsten, en elke keer weer moest het hele ommeland worden ontruimd. Ik denk dat ik het zo wel prima vind.

Na het bezoek aan Bromo keren we terug naar Cemoro Lawang, waar we straks zullen worden opgepikt voor de rit naar onze tweede vulkaan. Terwijl we wachten, krijgen we ons ontbijt. Dat blijkt een tikje ontgoochelend. Niet alleen heeft ons hotel geen ontbijtruimte, het ontbijt bestaat voor ons beiden samen uit een kartonnen doosje met daarin vier sneetjes brood en twee plastic potjes confituur. Smullen maar! Aangezien dit op geen stukken na genoeg is, besluiten we toch nog maar wat extra lekkers te gaan kopen in het dorp.

Het busje dat ons moest komen halen komt een kwartier te laat, maar dat zijn we intussen gewend. Het zit al goed vol, en dus wordt onze bagage met touwen op het dak vastgesjord. We rammelen en knotsen de bergen af, terug naar Probolinggo, waar we gisteravond onze trip langsheen de vulkanen hebben geboekt. We zijn nog niet goed in het laagland of ons busje krijgt pech: plots kunnen we alleen nog in eerste en tweede versnelling rijden. Het duurt dan ook een hele poos eer we op bestemming zijn, tot grote frustratie van verschillende inzittenden én de chauffeur, een jonge knul die duidelijk erg verveeld zit met de zaak. Uiteindelijk komen we aan een slakkentempo op bestemming, en daar is het alweer wachten tot een nieuw busje (ditmaal iets moderner, met airco) ons komt oppikken.

Twee uur lang stomen we langs de kust van noordelijk Java naar het oosten. We lunchen in een restaurant waar verschillende busjes stoppen (natuurlijk alweer op commissie), en trekken dan de bergen in. Terwijl de zon naar de horizon zakt, verandert het landschap rond ons opnieuw in tropisch regenwoud gedrappeerd over rimpeligem hoog oprijzende flanken. We verlaten de grote weg en trekken via stoffige landweggetjes steeds verder omhoog. De zon raakt de horizon en pardoes wordt het donker, en de klim gaat voort. We beklimmen opnieuw de flank van een uitgedoofde caldera à la de Tengger, maar veel groener nu, veel verweerder ook. We kantelen over de kraterrand en dalen af naar de bodem, waar nog steeds rijke vegetatie heerst. Een lichtje doemt op, een bord in de duisternis kondigt een koffieplantage aan, en dat is onze bestemming. We stappen uit bij het getsjirp van duizenden krekels, en krijgen een kamer toegewezen. We brengen snel onze bagage naar binnen, dineren gauwgauw, en kruipen meteen ons bed in. Vanmorgen was al vroeg, maar morgen staat de wekker om 0:30...

dinsdag 19 juli 2016

Huwelijksreis: ons noodlottig avontuur op Madura

Pzaterdag 16/07/2016
Ochtend. Grijzig daglicht filtert door het rolgordijn van onze capsule naar binnen. Op de gang achter het gordijn klinkt al enig gerucht, maar het is nog rustig, het belangrijkste geluid het geruis van de airconditioning. Ik sluip zo stil mogelijk uit bed, wurm me het laddertje af en zoek in de locker onder de onderste capsule naar mijn toiletgerief: een douche zal me deugd doen. Het avontuur van gisteren zit nog steeds in mijn hoofd terwijl ik onder de hete waterstraal sta, maar dat zal snel genoeg wegebben, neem ik me voor, want vandaag begint een nieuw avontuur, eentje waar nog niet veel toeristen zich aan wagen: de verkenning van het eiland Madura.

Madura ligt voor de kust van Java, en is ermee verbonden met de langste brug van Indonesië. Voorbij de brug ligt een land bewoond door mensen met een nog heel rijke traditie, aldus de Lonely Planet, en er zijn talloze interessante stadjes en prachtige stranden. De interessantste plek ligt helemaal aan het verre eind van Madura en heet Sumenep. De busrit erheen zou een viertal uur moeten duren.

De busrit naar Sumenep duurt zes uur. Zes uur lang hotsen en botsen we over slecht aangelegde en nog slechter onderhouden wegen door een volslagen oninteressant landschap. De dorpjes die we passeren zijn vuil in plaats van boeiend, de stadjes druk en smerig, en het weer wil ook niet mee: grijze luchten afgewisseld met hevige stortbuien, die de ramen van de bus doen lijken op die van een goedkoop, slecht geventileerd bordeel. Rijden in Indonesië gaat blijkbaar gepaard met claxoneren, en dat doet onze chauffeur heel uitbundig. Waar wij onze richtingaanwijzers zouden gebruiken, geeft hij een kort stootje op zijn claxon, afgewisseld met langere wanneer hij wordt afgesneden (wat voortdurend gebeurt) of soms gewoon wanneer hij er zin in heeft. Bijvoorbeeld op een drukke markt, op moment dat de bus door een menigte van mensen en koeien aan het waden is. Er wordt geen middagpauze gehouden, dus Cathy en ik eten niks, en de stops voor in- en uitstappen worden tot het absolute minimum beperkt. En dan bedoel ik niet dat de bus maar twee minuutjes stil staat, maar eerder dat hij enkel vertraagt zodat je de deur kan openen, een paar seconden stopt zodat je kan uitstappen, maar alweer gas geeft en weg stuift nog voor de deur goed en wel toe is. Je zou haast denken dat ze gehaast zijn. Toiletpauzes zijn al helemaal een illusie, maar gelukkig werkt de airco maar half, zodat je al het vocht dat je opdrinkt gewoon weer uit zweet.

Zes uur later worden we er dan uiteindelijk uitgespuwd op de busterminal van Sumenep. Het regent, en we bevinden ons in de wildernis. Wat mannen met scooters hangen rond om gestrande passagiers op te pikken (ojek, of scootertaxi's, zijn erg populair in deze uithoek), maar met onze zware rugzak is dat natuurlijk geen optie. Niemand spreekt ook maar een woord Engels, tot jolijt van iedereen behalve ons twee. Tot we het woord taksi uitspreken, en dat doet een zucht van herkenning door de verzamelde nieuwsgierigen gaan. Een van hen biedt een ritje aan tegen 100.000 Rp, te duur natuurlijk, maar we zijn allang blij dat we vervoer hebben. Zijn wagen is helemaal geen taxi, maar wie maalt daar nog om op zo'n moment.

Na enig rondzwerven komen we uiteindelijk terecht bij het hotel dat we voor de komende drie nachten hebben geboekt. Op de foto's zag het er basic maar netjes uit, maar de werkelijkheid is anders: het is er vuil, de kamers stinken er naar sigaretten en de badkamer bestaat uit een gat in de grond en een betegelde bak met koud water, waarmee je jezelf na de boodschap dient proper te maken en dient door te spoelen, en dat ook de enige bron van water is om je mee te wassen. Nee, niet met ons. En dus trekken we te voet weg, naar een van de andere hotels waar de onderweg hierheen waren gepasseerd. Dat zag er heel wat netter uit, maar al bij binnenkomen stond de man achter de balie met zijn handen te zwaaien. "Full, we're completely full." We probeerden het hotel aan de overkant van de straat, maar daar vroegen ze eerst hoeveel nachten (we antwoordden één, zoals altijd, om alle flexibiliteit te hebben), waarop hij reageerde: 'sorry sir, mrs, we're full." Geen vermurwen aan. Hij wilde wel de bell boy met ons meesturen om een ander hotel aan te duiden, maar daar kregen we al bij binnenwandelen de melding dat ze ook vol waren. Hoewel er geen enkele wagen op de parking stond.

Het was intussen na zessen, wat betekent dat de nacht met een klap was ingevallen. De muezzins galmden hun gezang door de straten, en wij stonden in de duisternis, in de miezerregen, zonder slaapplek. De buren van het laatste hotel merkten ons op, en riepen ons binnen. Anders dan de hotelbedienden waren ze erg vriendelijk, erg opgewekt ook, want ze hadden tenslotte westerlingen in huis! Uiteraard moesten we op de foto. Een van hen, de moeder, bleek een beetje Engels te kennen, en we legden ons probleem uit. Ze bood ons iets te drinken aan en terwijl we gulzig dronken, belde ze rond. Een paar minuten later stond een becak voor de deur. We stapelden er moeizaam onszelf en al onze bagage in (de becak kantelde op bepaald moment haast voorover!), en werden onder opgewonden geroep en gezwaai van de familie weggefietst. De becak bracht ons naar een motel aan de rand van de stad, waar niemand Engels verstond maar dat deed er ook niet toe. Het was duidelijk waarom we hier waren, en de prijs stond neergeschreven op de toog. We betaalden, vulden de gastenlijst in (de vorige aanvulling dateerde van februari) en werden naar onze kamer geleid. Die leek op die in het eerste hotel, maar dan een tikje properder, zonder sigarettengeur en mét een toilet. We hadden de fut niet meer om te protesteren, en dus aanvaardden we zuchtend. Een beetje beter is soms al goed genoeg.

Die avond aten we in een soort restaurant dat op één andere tafel na uitgestorven was, en kregen iets voorgeschoteld dat verdacht veel op eten leek, maar het waarschijnlijk toch niet helemaal was. Maar honger is de beste saus, zeggen ze, en dus aten we flink ons bordje leeg. Belangrijkste voordeel hier: er was wifi, zodat we ons plan van aanval in elkaar konden steken voor de volgende dag. Dit was waar we op uitkwamen: bij goed weer zouden we nog proberen het strand te bereiken dat volgens Lonely Planet heel erg mooi was, ook al lag dat nog zo'n 30 km naar het oosten, bij slecht weer zouden we de eerste bus terug naar Java nemen.

De ochtend brak aan, en de ontbijtruimte van het motel zag er smerig uit, met grijsgekleurde gerechten die al uren leken uit te staan. Daar pasten we voor. We slenterden langs de drukke straat onder het alomtegenwoordige geclaxoneer van brommers en wagens, en vonden uiteindelijk een soort locale variant van McDonalds. We bestelden hetgeen dat er meest als een ontbijt uitzag (een kommetje rijst en een gepaneerde en gefrituurde halve kip), en dat hielp ons beslissen: we wilden hier weg. We keerden na het eten terug naar het motel, pakten alles in, klampten de eerste beste becak aan en lieten ons naar de busterminal brengen. We betaalden 5000 Rp, een twintigste van de 'taxirit' van gisteren. Er bleek net een bus naar Surabaya klaar te staan en onder veel drukdoenerij en geroep werd onze bagage ingeladen en wij aan boord geduwd. De bus vertrok, en toen pas beseften we dat we ons geen lunch hadden gekocht. En we wisten al dat de bus onderweg niet zou stoppen. Gelukkig hadden we nog twee kleine flesjes water uit het motel om een lege maag te vullen.

De bus zat al goed vol bij ons vertrek, en zou onderweg nog voller gepropt worden. Op gegeven moment was de hele middengang gevuld met staande passagiers, waaronder een jonge knul met een kip in een mandje van bananenblad en een oudere kerel met twee grote vogelkooien die elk één piepklein zangvogeltje bevatten. De bus claxoneerde, bonkte, bulderde en rammelde zich een weg door Madura van oost naar west, en wist zich op een of andere manier min of meer aan de tijd te houden. We kwamen rond twee uur 's middags in Surabaya aan, en daar ging meteen een van de kerels van de bus met onze rugzakken aan de haal, om ze haastig in het ruim van een andere bus te proppen.
"You go Probolinggo, yes?" hijgde hij.
"Yes," antwoordde ik naar waarheid, want we hadden besloten niet nog een dag te verspillen en meteen door te stoten naar Bromo, veilig en wel terug op het toeristentraject. Geen risico's meer! "Yes we go Probolinggo, but we can use toilet?" Vroeg ik in het simplistische Engels dat hier beter werkt dan mijn idiote namaak-Brits.
"Quick, yes, bus starts now!" En daarbij zwaaide hij vaag in de richting van de toiletten. Surabaya is een heel drukke terminal, met een wirwar aan busperrons en een zee aan mensen die voortdurend lopen te schreeuwen en te rennen, zij het zonder ook maar een spoor van efficiëntie. Cathy haastte zich weg, ik bleef bij onze nieuwe bus achter om zeker te zijn dat ze niet zonder ons maar mét onze bagage vertrokken. Toen Cathy terug was, was er voor mij geen tijd meer. We werden haast de bus op geduwd, en de chauffeur ramde al op het gaspedaal nog voor we een zitplek hadden gevonden.

De bus naar Probolinggo zette een geweldige tijd neer. Hij deed er amper twee uur over, wat sneller is dan de schattingen aangeven. Iemand had gehoord dat we naar Bromo wilden, en dus werden we er niet uitgewipt op de busterminal van Probolinggo maar al ergens in het centrum van de stad, netjes voor de deur van een touroperator die trips naar Bromo organiseerde. We vermoedden dat er wel weer ergens een commissie mee gemoeid was, maar aangezien we wel even onze bekomst hadden pech en vuiligheid, besloten we zuchtend om het aanbod tot onderhandelen te aanvaarden. Uiteindelijk legden we niet alleen een bezoek aan Bromo vast, maar ook eentje aan Ijen, in vogelvlucht 150 km verder naar het oosten. Alle ritten, overnachtingen, toegangstickets en ontbijten inbegrepen voor amper 2.500.000 Rp voor ons twee samen (zo'n 172 EUR). Niet bepaald spotgoedkoop, maar je leeft wel twee dagen zonder iets te moeten regelen, en da's ook al eens prettig.

We hadden nog niet goed betaald (visa kon niet, dus werd ik eerst gauw achterop een moto naar de dichtstbijzijnde bankautomaat gebracht) of er stopte al een busje voor de deur, waarmee we rammelend de bergen in werden geleid. De zon zakte achter de horizon weg, even snel en onverwacht als anders, en de duisternis viel over ons neer. Bij het licht van de koplampen zagen we de smoezelige huisjes van Probolinggo plaats ruimen voor rijstvelden, weinig later gevolgd door steeds steilere hellingen begroeid met dicht, weelderig regenwoud. De bossen zongen in duizend verschillende tonen de lof van de natuur, de lucht werd minder drukkend heet, en de motor van ons karretje ronkte als een ietwat sjofel roofdier terwijl het zich onvermoeibaar tegen de hellingen omhoog werkte. Op naar Bromo, en het vulkanische hart van Java.

Huwelijksreis: de moeizame trek naar de noordkust

vrijdag 15/07/2016
Na ons bezoek aan Borobudur (zie onze vorige blogpost) is de tijd gekomen om Yogyakarta achter ons te laten en langzaam naar het oosten op te schuiven. Onderweg zullen we vulkanen beklimmen en zeeën bedwingen, maar dat is voor later. Eerst moeten we maar eens op weg zien te geraken!


Vanuit Jogja zijn er verschillende routes mogelijk, maar de meest voor de hand liggende is via Surabaya. Dat is een grote, oninteressante industriestad aan de noordkust, maar ze biedt wel prima toegang tot de rest van oostelijk Java. Het plan was oorspronkelijk om per trein van Jogja naar Surabaya te trekken, maar wat blijkbaar aan onze aandacht was ontsnapt, was dat je voor dergelijke lange ritten blijkbaar moet reserveren. Soms heb je geluk en is er nog een plaatsje, maar wij bleken pech te hebben: de trein naar Surabaya van vandaag zat al helemaal vol. Ook die van zaterdag én zondag bleken volgeboekt, wat betekende dat we ofwel ons verblijf in Jogja nog eens met drie dagen zouden moeten verlengen, of een andere vervoerswijze zouden moeten zoeken. Hier blijven had geen zin, we hadden er wel zowat alles uitgeperst intussen, dus gingen we koortsachtig op zoek. Er bleek een bus te zijn, die ons in theorie op negen uur tijd tot in Surabaya zou kunnen brengen. We begonnen het land al wat te kennen - in praktijk zou dat dus dichter bij 12 à 13 uur zitten (vergeleken met zo'n vier uur voor de trein). Jakkes! In een ingeving besloten we toch maar eens te kijken of er geen vluchten waren tussen beide steden, en tot onze opperste verbazing bleek dat nog het geval te zijn ook! Een oversteek door de lucht zou ons amper 50 minuten kosten, en kostte zo'n 50 EUR per persoon. Dat is liefst zeven keer zoveel als de busrit, maar dat hadden we er wel voor over. En dus boekten we in allerijl nog twee zitjes bij Sriwijaya Air, gepland om die avond om 21:50 te vertrekken.

Het vliegtuig had vertraging - uiteraard. Indonesië zou Indonesië niet zijn. Maar dat was prima voor ons: we hadden al onze spullen bij, ons hotel in Surabaya was al gereserveerd en we hadden zeeën van tijd. Toen het dan toch onze beurt was, gingen we opgewekt aan boord, en minder dan een uur later landden we alweer aan de overzijde van Java, een beetje moe maar klaar voor onze avonturen van de komende dagen. Er stond ons echter een avontuur te wachten waar we niet op hadden gerekend...

De luchthaven van Surabaya is enkel met een snelweg verbonden met de stad. Dat is belangrijk, maar dat merk je meteen. We wachtten geduldig tot onze bagage van de band kwam gerold, en begaven ons naar de taxireservatiestand. Sorry, kregen we daar te horen, alle taxi's zijn weg, we kunnen niet helpen. En dat was gek, want ik had hen net nog andere reizigers een ticketje zien geven. Dat waren locals, maar dat kon er natuurlijk niets mee te maken hebben, toch? Dan maar naar buiten, de zwoele nacht in. Daar werden we meteen aangeklampt door kerels die ons een rit naar de stad aanboden, maar dan voor een exorbitant hoge prijs. Bovendien zagen ze er helemaal niet als formele taxichauffeurs uit. We weigerden natuurlijk, maar ze werden alleen maar opdringeriger, en in plaats van tegen elkaar op te bieden, bleven hun prijzen almaar stijgen! Intussen zagen we anderen uit de vertrekhal komen, allemaal locals, gewoon met een ticketje in de hand van de reservatiestand. Heel raar. Wij terug naar binnen, maar daar vertelde de man achter de desk ons in Engels dat op mysterieuze wijze steeds gebrekkiger werd dat hij ons niet kon helpen. Ze waren toevallig net gesloten. Sorry! Terug naar buiten, bereid om toe te geven en een van de illegale taxi's te nemen, maar die hadden hun prijzen intussen nóg eens verhoogd, intussen tot 300.000 IDR (normaal kost een taxirit enkele 10.000en). Dat weigerden we falikant. Normaal zouden we gewoon te voet naar de stad zijn vertrokken, en een eind verder een taxi hebben aangehouden, maar te voet langs de snelweg zagen we nu ook weer niet zitten. Enige resterende optie was het luchthavenhotel, een Ibis. Daar wisten we met veel, heel veel moeite onze situatie uit te leggen aan de nachtwacht. Die bleek van goede wil en liep met ons mee naar de taxistand, maar hij slaagde er ondanks zijn knappe politie-achtige uniform niet in om de woekeraars op de knieën te dwingen.

Intussen was een groep van zes Fransen aangekomen met een andere vlucht, en we zagen in hun blik en gebaren dezelfde frustratie als wij voelden. Bleek dat ze effectief hetzelfde probleem hadden ook. Samen zijn we sterker, besloten we, en dus trokken we van taxi naar taxi (die kwamen namelijk nog steeds aan de lopende band aan), maar keer op keer vingen we bot. Onze actie zorgde wel voor enige opstopping, en dat wist uiteindelijk de aandacht van een politieagent te trekken. Die kwam kwaad kijken wat er aan de hand was, en we wisten hem aan te klampen voordat de taxichauffeurs hem te pakken kregen. Ook zijn Engels bleek minimaal, maar hoeveel woorden heb je nu eigenlijk nodig om dit probleem uit te leggen? Met veel gebaren (en een praktijkvoorbeeld van een lege taxi die zomaar wegreed!) Wisten we hem te illustreren waar het om ging. Hij had duidelijk niet veel zin, maar zijn ethiek gebood hem in te grijpen. Hij riep een van de illegale taximannen en er ontstond een korte maar hevige discussie, die eindigde met een kwaad telefoontje van de taximan. Luttele minuten later verscheen er een eerste busje waar vier mensen mee meekonden, en daar stapten wij met twee Fransen op. De taxiwoekeraar vertelde ons dat hij 200.000 per koppel wilde, wij knikten als brave schaapjes, en eens onderweg vermurwden we de chauffeur om ons 200.000 in totaal te laten betalen. En zo, met veel gedoe, wisten we uiteindelijk ons hotel voor die nacht te bereiken. Dat dat een soort capsulehotel was hadden we op voorhand geweten, en het maakte ook niets uit, want het enige wat wij nog wilden was een bed en de duisternis. En die hadden ze hier beiden in overvloed.

zondag 17 juli 2016

Huwelijksreis: Yogyakarta

Dag iedereen! Een paar dagen geleden intussen, maar dat is omdat we het veel te druk hebben gehad met genieten om veel te schrijven. Vandaag is alweer onze laatste dag in deze wilde, opwindende stad, dus bij deze een verslag van al onze avonturen hier!

maandag 11/07/2016
De eerste volle dag van ons verblijf hier hebben we gespendeerd met het verkennen van Yogyakarta. Niemand noemt de stad zo trouwens, iedereen gebruikt dezelfde afkorting, al zie je daar talloze verschillende schrijfwijzen van: Yogya, Jogja, Djogdja, Djokdja, ... Hoe je het ook schrijft, het is een broeierig hete stad, een beetje vuil ook, met eindeloze hoeveelheden brommers die zich zifzafzoef in het verkeer smijten. Het lijkt wel een mierennest, zo'n chaos, maar toch lijkt alles soepel te gaan. Tussen de brommers denderen vrachtwagens, personenwagens, bussen en ook flink wat 'becak', de lokale riksja's zeg maar. Het is zo'n voertuig waarmee we ons naar het hart van de stad laten brengen, het Kraton.

Het Kraton is in oorsprong het paleis van de sultan, maar dan in de ruime zin: het omvat een hele wijk met wel 25.000 inwoners (velen in loondienst bij de sultan), en daarnaast natuurlijk heel wat monumenten. Wij gaan eerst langs het paleisgedeelte zelf. Het is even zoeken voor we de juiste ingang hebben gevonden, maar de bevolking is heel behulpzaam, zelfs als ze geen woord Engels spreken. We betalen de entree (15.000 rupiah, zo'n 1 EUR) en krijgen daar bovenop zomaar een Nederlandstalige gids mee. Het wandelende, babbelende soort bedoel ik dan. Het is een stokoud mannetje dat de tijd onder de Hollanders nog heeft meegemaakt, en erg trots is op zijn opvoeding. Hij is amper 1,5 m groot in gestrekte toestand, loopt flink gebocheld en heeft een te groot glazen oog, maar dat weerhoudt hem er niet van om met passie alle zaken aan te duiden. Desondanks is het bezoek een beetje 'underwhelming'. Veel lege dansruimtes die je niet mag betreden, en veel vitrinekasten met erg mundane voorwerpen (waaronder een kast vol Hollands keukengerei uit de 19de eeuw en foto's van de sultan te paard, de sultan die handjes schudt met allerlei notabelen, de sultan die een stiekem windje laat enzovoort enzoverder). Maar het gidsmannetje was cool, met zijn funky accent en zijn doordringende blik. Hij was misschien nog wel de interessantste attractie hier.

Na het sultanpaleis gaan we naar het waterpaleis vlakbij, waar de sultans van weleer gingen baden met hun vrouwen (veelwijverij is toppie voor een sultan!), alvorens zich met diezelfde vrouwen terug te trekken. Je weet wel waarvoor. Jep, sexytime! Het waterpaleis is zowat de enige plek in de stad waar je een grote plas water vindt, en de muren zijn er hoog (geen zon) en prachtig versierd, dus bulkt het er natuurlijk van de lokale toeristen. Om een of andere reden zijn Cathy en ik plots tot sterrenstatus verheven, want iedereen wil met ons op de foto, of anders maken ze wel stiekeme kiekjes die helemaal niet zo stiekem zijn. Blond en blank doet wat met deze lui.

Na het waterpaleis trekken we naar Malioboro, de plaatselijke variant van de Meir. Alleen moet je daar een gigantische massa mensen bij denken, en uiteraard scheurende brommers en toeterende auto's. En voedselkraampjes zo veel dat je er haast over struikelt. En mensen die zowat alles op aarde aan de man proberen te brengen, uitgestald op een vouwtafel of gewoon een laken op de grond. En het voortdurende gedjengel van muziek, van "mister mister! Photo mister?" en van fruitverkopers met belletjes aan hun rolwagen. Een gekkenhuis. We slenteren er even rond, maar al snel geven we toe aan onze vluchtreactie. Om te bekomen, gaan we die avond langs bij Jari Menari (Indonesisch voor Dansende Vingers) voor een welverdiende massage. En wanneer we weer helemaal relax zijn, spreken we af met Daniel, Laurence en dochtertje Emilia, vrienden uit België die toevallig vlakbij verblijven. Het wordt een avond vol plezier en verhalen, en als klap op de vuurpijl vertellen ze ons dat we van de Amerikanen (de groep waarmee we destijds naar de VS zijn gereisd, waaronder dus Daniel) een full body massage en een chic dineetje in de stad cadeau hebben gekregen. Hoera!

dinsdag 12/07/2016
Vandaag tijd om de beentjes te strekken! Vol goeie moed trekken we naar een kantoortje waar ze fietsen verhuren, want we hebben het wilde plan opgevat om op pedaalkracht naar de tempels van Prambanan te trekken. Eerst echter nog langs de guesthouse van Daniel om onze cadeaus te gaan vastleggen. Daar krijgen we echter te horen dat ons plan volslagen krankzinnig is in dit verkeer, zeker op eigen houtje, maar dat de ViaVia verderop in de straat wel begeleide fietstochten daarheen organiseert. Helaas vertrekken ze elke dag al om 7:00 stipt, dus daarvoor zijn we hopeloos te laat. Als troostprijs trekken we dan maar per fiets naar de vogeltjesmarkt en de zilverwijk, dwars door de woeste verkeersorkaan en met ware doodsverachting. Het wordt een... interessante rit.

Wanneer we in de namiddag weer flink bezweet in ons hotel aankomen, nemen we een weldadige duik in het zwembad om af te koelen. Eens we weer mens onder de mensen zijn, begeven we ons opnieuw naar de guesthouse van Daniel, want daar had Ludo (die het guesthouse open houdt) voor ons een afspraakje met een Javaanse kaartenlegster geregeld. Het is een keer iets anders. Ik ben zeer matig onder de indruk van de vertoning, maar Cathy lijkt het wel fijn te vinden, misschien wel doordat de dame in kwestie haar aan de lopende band complimentjes toe werpt: volgens de kaarten is Cathy té slim, is ze mijn koningin, en hoor ik haar in alles om haar raad te vragen. Juist. Het helpt haar overtuigingskracht niet dat ze aan de lopende band in de lach schiet, dus ik vermoed dat de kaartenlegster het zelf ook maar een lolletje vindt. Na deze malle vertoning is het op naar het restaurant, waar we geweldig lekker eten, gevolgd door een meesterlijke massage waar onze teentjes nóg van tintelen. Bedankt Amerikanen!!!

woensdag 13/07/2016
Prambanan! En deze keer voor echt. De wekker gaat vroeg, en we hebben nog slapertjes in de ogen wanneer we een fiets onder de poep geschoven krijgen. Dat blijkt onverstandig, want Cathy's toont al snel zijn diabolische kant. De ketting schiet door, het wiel sleept en Cathy, die toch gewend is aan trappen, zit al snel te vloeken en te zweten als een circuspony. Op miraculeuze wijze geraken we echter alsnog op bestemming,  15 km en een hele reeks bijna-doodervaringen in het verkeer later. En dan, de tempel. Hij is prachtig, en anders dan wat we ooit al hebben gezien. Het krioelt er natuurlijk van de toeristen, vooral locals, die vanzelfsprekend om een foto komen vragen (of er gewoon 'stiekem' een nemen). We worden erg bedreven in duimen en vredestekens, al mag een James Bondpoze hier en daar uiteraard niet ontbreken. Op tip van Daniel gaan we ook even piepen naar een andere, gelijkaardige tempel een eind verderop op hetzelfde domein (langs groepjes luidkeels vals-zingende  gelovigen en een speeltuin met warempel zelfs mini-quads voor de kleintjes!), en dat blijkt een oase van rust te zijn. Hij is kleiner dan de hoofdcluster, maar in wezen haast identiek, en er is nagenoeg geen toerist te bekennen.

We lunchen die middag in een restaurantje voor locals en dagjestoeristen, en dan begint de rit huiswaarts. Cathy krijgt een betere fiets nu (een paar groepsleden keert terug met de bezemwagen) dus de toch gaat vlot, eerst door de rijstvelden en dan door de wilde woestenij van Jogja's verkeer. We overleven het alweer, dus onze beschermengel is formeel goedgekeurd.

donderdag 14/07/2016
De voorlaatste dag in Jogja vandaag! En om dat te vieren, verlaten we de stad met een chauffeur en een jonge knul die in principe onze gids had moeten zijn, maar in praktijk eerder onze protegé zal blijken. Hij is piepjong, een studentje toerisme eigenlijk, die voor een schoolopdracht een zomer lang toeristen mag begeleiden. Alleen is alles voor hem net zo zeer de eerste keer als voor ons (en hebben wij zowaar de info op voorhand gelezen). Hij is erg sympathiek en leergierig, dat zeker, maar een echte bijdrage als gids levert hij niet. 

Activiteit voor vandaag: rafting! En daarvoor trekken we naar Elo River. Base camp ligt amper 40 km bij ons hotel vandaan, maar toch doen we er in dit verkeer liefst twee uur over. Wanneer we echter eindelijk aankomen, krijgen we er meteen zin in. De zon schijnt hard, de natuur is groen en weelderig (heel anders dan de stad!) en de andere deelnemers hebben er duidelijk zin in. Bintang, onze gids, kijkt wat onwennig rond, want rafting is een heel nieuwe ervaring voor hem. Het wordt al snel duidelijk dat hij feitelijk is meegenomen om ons aantal op te krikken naar vier (wij twee, de bootbegeleider en hij), het minimum aantal deelnemers voor een rafting. Bintang is dus eigenlijk het ballastwater van onze boot, maar dat lijkt hij heel sportief op te vatten. 

Elo River wurmt en bruist zich een weg door een kloof die uitbundig is begroeid met tropische vegetatie. Het is er prachtig, op één nogal belangrijke voorwaarde: dat je bereid bent naast de alomtegenwoordige viezigheid te kijken. Overal plastic zakjes, papierpulp, rafels touw, snoepwikkels, vuil en vetzakkerij. Er zijn plaatsen waar het ruikt naar een vuilnisbelt, maar dat lijkt noch de begeleider, noch Bintang ook maar een moment te storen. Ze staren naar het landschap alsof het het puurste is dat ze ooit hebben gezien. Het kost enige moeite, maar uiteindelijk weten wij het ook een plaatsje te geven. En dan lijkt deze rivier wel wat. Met bamboe hangbruggen en vissers die gehurkt op een steen zien in het midden van de rivier. We hotsen en botsen over de stroomversnellingen en worden kletsnat, vooral dankzij onze begeleider Kufi die er een punt van maakt de boot net naar een rots te sturen in plaats van er vandaan, zodat we om de haverklap allemaal in het water liggen. 

Halverwege houden we halt in een bamboe schutplek in de jungle, waar ze ons kokosnoten open hakken (jammie!) en wat lokale versnaperingen geven (zoals gefrituurde banaan). Daar ontmoeten we ook een hele bende andere rafters, allemaal locals, die ons met een paar woorden Engels en veel gebaren de ene lolbroekerij na de andere vertellen. Bintang vertaalt waar nodig, maar de helft van de tijd is de clou spoorloos verdwenen in de vertaalslag. Wat op zich natuurlijk ook hilarisch is, zeker als de locals je met een blik van "heb je'm? Heb je'm?" aankijken en spontaan weer beginnen te lachen. Het is allemaal onnozele leute hier, her maakt niet uit of je het verstaat, lachen is de boodschap tot je kaken er van pijn doen! 

De rest van de tocht is plezier, zeker met die andere bende erbij. Wanneer we bij een andere boot in de buurt komen, probeert Kufi elke keer weer voor een afleiding te zorgen om een van de passagiers met zijn roeispaan over de rand te trekken, het grijzige water in. De jungle welft zich over ons heen, de kloof wordt nauw, het water stroomt diep en rustig, en de meeste springen van boord om zomaar een eindje te zwemmen. 

Wanneer we uiteindelijk weer bij het basecamp aankomen, drijfnat maar heerlijk voldaan, krijgen Cathy en ik een lekker avondmaal voorgeschoteld op een terras dat over de kloof uitkijkt. De rivier, de jungle, heerlijk Javaans eten... Veel beter wordt het niet in het leven. De rit huiswaarts duurt die avond al weer een goeie twee uur, gevuld met dutten en praten met Bintang, tot de zon met een verticale duik achter de horizon weg schiet en we pardoes de denderende chaos van nachtelijk Jogja binnenrijden.

vrijdag 15/07/2016
*Tok tok tok* "mister?" *Tok tok tok* "mister?"
Zo worden we vanochtend wakker. We kijken op de klok: iets voor drie 's morgens. Ik wikkel een laken om me heen en sukkel naar de deur. "Yes yes," geeuw ik. "We're awake, thank you."
De nachtwacht legt zijn palmen tegen elkaar in een gebaar van dienstbaarheid en keert terug naar zijn post aan de voordeur. Een paar minuten later verschijnen we op het bordes van het hotel, klaar voor het busje dat ons om 3:30 stipt zal komen oppikken. Of dat is toch de bedoeling, want het zal uiteindelijk bijna twintig minuten duren eer ze hier zijn, en nog eens een uur (jawel!) eer ze de laatste pickup-locatie hebben gevonden. Chaos is hier de norm, beginnen we te leren, en tijdschema's hoogstens een vage indicatie. 

Bestemming vandaag: Borobudur! Alweer een tempel, maar ditmaal een boeddhistische, en de grootste in zijn soort in dit deel van de wereld. Hij ligt vlakbij de Elo River, maar omdat het nog zo ontieglijk vroeg is, zal het ons vanochtend amper een halfuurtje kosten om er te geraken. En dat is maar goed ook, want de bedoeling is om er aan te komen vóór zonsopgang, een magisch (en minder toeristisch-druk) moment op deze oeroude plek.

Oeroud? Jazeker! Borobudur werd gebouwd rond 800 nC, en amper decennia na voltooiing alweer verlaten toen het machtscentrum zich verplaatste naar het oosten. De tempel raakte al snel overwoekerd door de jungle en vergeten, en zou pas duizend jaar later weer worden ontdekt en blootgelegd, onder andere door de Hollanders. Tegenwoordig hebben ze er een prachtig park rond aangelegd met gebedspaviljoens en zelfs een superdeluxe hotel genaamd Manohara. Het is hier dat we uiteindelijk worden afgezet, en met Bintang (die al even verbijsterd is door deze plek als wij) in ons kielzog beginnen we aan de klim naar de hoogste ring. Anders dan het al even oude Prambanan bestaat deze tempel immers uit één massief complex, dat om een heuveltop heen is gebouwd. Bij ons zouden ze hier een kasteel hebben neergepoot, met torens en kantelen, maar die zijn hier vervangen door hoog oprijzende terrassen getooid met prachtige reliëfs en honderden boeddhabeelden in diverse poses. Bovenop de zes vierkante terrassen zijn drie ronde terrassen opgericht bezaaid met klokvormige stoepa's waar nog meer boeddha's in zijn verscholen, en in het midden van dit alles rijst een laatste, monumentale stoepa op, glinsterend afgetekend tegen het eerste schemerlicht. We kiezen een plekje op een van de ronde terrassen en wachten af terwijl de horizon langzaam begint te kleuren. Het wordt stil, zelfs de natuur lijkt zijn adem in te houden, en de spanning valt te snijden. Een wolk in het oosten begint zachtjes op te lichten: eerst diepblauw, dan zachtroze, en dan, opeens...
Een zinderend gouden lichtstraal flitst tevoorschijn, en veegt over de tempel. Een zucht gaat door de menigte, de camera's klikken, mensen staren verrukt voor zich uit. Ik zie bezoekers in het eerste licht van de dag baden met de ogen gesloten, hun handen op hun knieën en hun rug kaarsrecht. Het is maar een zonsopgang, dit gebeurt elke dag, maar toch lijkt iedereen te beseffen dat hier iets aan de hand is. Misschien niet met dit moment maar op zijn minst met deze plek. Het is een onverklaarbaar magisch gevoel, en ik ben niet alleen, dat zie ik aan de blikken rond me en aan de onaardse stilte. Het grijpt me meer aan dan ik had verwacht.

Maar de natuur wacht niet. De gulden zonnestraal rimpelt over het landschap omlaag, raakt de bossen rondom, en opeens barst het gevogelte weer in tropisch gezang uit. De zon rept zich met een rotvaart boven de horizon uit, een oranje bol zo fel dat je er niet in kan blijven kijken, en schildert de stoepa's rond ons in brons en goud. Het licht verandert razendsnel, en nog voor we er erg in hebben, is de dageraad veranderd in de dag, en de magie van zo-even met stille trom verdwenen. We dalen weer af voor een vlug ontbijt in Manohara, en keren dan terug naar de tempel voor een bezoek aan de lagere terrassen. De reliëfs zijn prachtig, zelfs na duizend jaar. Ooit waren ze geschilderd, zo blijkt, maar de verf is allang door de elementen weggespoeld. Wat overblijft is een monochroom maar heel levendig verhaal dat verdiep per verdiep vertelt over opstanding en dromen, en de klim naar het Nirvana. Wanneer we een poos later weer bij de stoepa's aankomen voelt het er haast leeg, ondanks de drommen toeristen die intussen zijn aangekomen en het geratel van gidsen. Die van ons is merkwaardig zwijgzaam, duidelijk nog steeds verbaasd over het stille wonder van eerder. We nemen nog wat kiekjes, maar de toverkracht is verdwenen, de tempel is gewoon een brok steen geworden. Prachtig, maar zonder dat onnoembare. We besluiten terug te keren, en na nog een laatste blik achterom trekken we opgeladen met ongrijpbare energie naar de uitgang.

De rit terug blijkt nog heel wat voeten in de aarde te hebben. Om een of andere reden heeft Bintang ons net nu even verlaten, en het zal ons heel wat rond zoeken en verdwalen kosten eer we volslagen toevallig weer bij het busje terechtkomen. Het staat niet bij Manohara maar op de rommelige parking-annex-kookmarkt bij de bezoekersingang, waar de drukte nu echt op gang aan het komen is. Duizenden toeristen, westers en lokaal, staan hier aan te schuiven. Wanneer we bij het busje komen lijkt iedereen opgelucht, maar toch vertrekken we nog niet, klaarblijkelijk omdat we op twee nieuwe passagiers wachten. Meer dan een uur blijven weer nog staan, om uiteindelijk alsnog zonder extra passagiers te vertrekken. Niemand lijkt te weten wat of hoe, maar ook dat leren we langzaamaan te accepteren als een alledaagse realiteit. 

En daarmee zit ons bezoek aan dit deel van Java erop, vrienden! Hoe we hier weer weg geraken is nog een heel verhaal, maar dat is voor een volgende blogpost. Cheerio!